Ingezonden Stukken.
de gemeenschap, en evenmin voor den heer,
maar hij produceert gebruiksartikelen (laken
schoenen, stoelen, brood, enz.) op bestelling,
om die te verkoopen, d. i. te ruilen. Er ont
staat dus een, ruil.
Nu ontstaan ook de gilden, «lie eerst alleen
beoogen de belangen der vakgenooten te
behartigen, maar later ontaarden in reactio
naire, monopolistische vereenigingen.
Het handwerk ontwikkelt zich, de wijze
van productie wordt verbeterd door meerdere
volmaaktheid der gereedschappen. Men werkt
niet langer op bestelling maar gaat in voor
raad produceeren.
De verdeeling van arbeid wordt sterker
toegepast, zoodat een arbeider niet meer een
heel stuk maar slechts een onderdeel daarvan
vervaardigd. Daardoor wordt noodzakelijk het
samenbrengen van meerdere arbeiders in een
werkplaats. Nu ontstaat de loonarbeid. De
nu hinderlijk geworden gilden worden ver
nietigd, en daarmede houdt de vrije concurrentie
haar intree.
Dat deze zich toen nog niet in al haar
scherpte liet voelen is alleen te danken aan
't feit, dat destijds de arbeiders gezocht waren.
Er was behoefte aan arbeiders om de behoefte
aan artikelen te kunnen dekken.
Doch dit zou veranderen, door de toepas
sing van de stoom als beweegkracht.
Wordt vervolgd
Aan de Redactie van Be Moker.
Zeer heha'rtigenswaard vind ik Uw wenk
„Zoek uw kracht niet in kleine, persoonlijke
nietigheidjes, maar neem de zaken breed op".
Ik laat dan ook veel persoonlijks aan mijn
adres links liggen en tracht, evenals reeds de
vorige maal, alleen dingen te zeggen van eenigs-
zins blijvende waarde. En dan meen ik, dat ver
dere discussie over de meeste der oude punten
onvruchtbaar is. Ik heb mijne beschuldigingen
trachten te stavenU hebt getracht mij te
weerleggen; ik zie in die weerlegging geen
kracht. De lezers mogen nu voor zich oordeelen.
Alleen nog een paar opmerkingen omtrent
2 der belangrijkste punten.
Zeker, ik durf beweren, dat de coöperatie,
zooals mr. Goedhart die opvat, niet alleen,
zelfs niet in de voornaamste plaats ten doel
heeft „de voordeelen, die anders bij tusschen-
personen blijven hangen in de zak van voort
brengers en verbruikers te brengen"- Hij en
zijne medestanders zien deze groote voordeelen
in de coöperatie: lo wegneming van strijd
tusschen kooper en verkooper, zooals die bij
de tegenwoordige inrichting van voortbrenging
en verdeeling bijna altijd en overal gevoerd
wordt, met de onvermijdelijke gevolgen van
tijd- en krachtsverspilling, van bevordering
van vijandschap, leugen en bedrog; 2o de
opvoedende kiacht voor de coöperators, door
zelf zorgen, overleggen, organiseeren en „za
ken doen". Natuurlijk wordt het rechtstreek-
sche voordeel van een grooter werkelijk inko
men voor de arbeiders tevens hoog geschat. En
de sociaal demokraten vinden die 3 groote voor
deelen ook in de coöperatie, al wenschen ze
bovendien haar dienstbaar te maken aan de
partij-propaganda. Een hunner voormannen
zei me eens: een goed coöperator is al een
halve socialist.
Ik ben het volmaakt met U eens, dat het
helpen van de weduwen en weezen van amb
tenaren met aalmoezen een zeer onbevredigende
hulp is. Zie het Ontwerp pensioenregeling van
Aug. 1892, pag. 3; alleen de slechte toestand
der gemeente-financiën en de weinige draag
kracht der burgerij weerhield de raadscom
missie, ook voor de nagelaten betrekkingen
van ambtenaren een pensioenregeling voor te
stellen. De Raad vereenigde zich met dit stand- I
puut. Nu zegt U (Moker van 13 dezer) „Door
een wijziging in een verkeerde verordening
was de zaak te redden geweest" of „door een
persoonlijke toelage". In deze Uw uitspraak
ligt een nieuw voorbeeld van eenzijdigheidsn
gebrek aan inzicht hoe enz. Ieder die iets van
pensionneering weet, beseft, dat zulk een wijzi
ging maar niet zoo, even kan worden tot stand
gebracht, dat ze een aanzienlijke uitgave eischt
en dat persoonlijke toelagen uiterst gevaarlijk
zijn uit een oogpunt van „gelijk recht voor
allen".
Ik herhaal nu nog eenshet is niet de vraag,
of een pensioen niet veel beter ware dan een
aalmoes; daarover is tusschen ons geen ver
schil. Maar of de raadsleden een pensioen of
toelage weigerden uit wreedheid. Ik bewees
van niet.
„Wij hebben U betrapt U een oordeel
aan te matigen over zaken waarvan ge zelf
moet erkennen niet op de hoogte te zijn".
J. v. L. ondersteunt die uitspraak op een
andere plaats in Uw nummer van 20 dezer
met mij te beschuldigen van „onbegrijpelijke
lichtvaardigheid". Dit alles is nu toch wel
zeer onbillijk. Ik heb van den aanvang onzer
gedachtenwisseling af, ten aanzien van het
dogmatische in Uw partij en van haar stelling,
dat gemeenschappelijb bezit der voortbren-
gingsmiddelen de onrechtvaardigheid en de
ellende uit onze maatschappij zal wegnemen,
verklaard van de theorie veel te weinig op de
hoogte te zijn om mij op dit punt te bewegen.
Ik bedoelde natuurlijk de geschiedenis van
het socialisme, de theorie der meerwaarde, de
theorie van de langzame verwording van het
kapitalistisch stelsel tot het gemeenschaps
stelsel, het historisch materialisme. Ik heb
daarvan heel wat gelezen en gehoord, van
socialisten en anderen. Maar ik acht mij
misschien niet zoo spoedig bevoegd als andéren,
doch hoop hartelijk het nog eens te worden.
Schuldig voel ik mij niet; die eerlijk streeft
naar het gebruiken van zijn krachten op de
nuttigste wijze, schijnt mij verantwoord voor
zijn gewetende een beweegt zich meer op
't gebied der wetenschap, de ander, vaak door
omstandigheden, bijv. door den wil zijner mede
burgers gedwongen, meer op dat der practijk.
Natuurlijk laat ik ook thans de wetenschap
pelijke zijde rusten. Wie behoefte heeft aan
strijd of voorlichting op dit gebied, kan bij v.
ter hand ntmen: Rede over de Marxistische
theorie der sociale ontwikkeling van Mr Stein-
metz, Economist Juni 1901 (voor alle belang
stellenden bij mij beschikbaar). Feiten, cijfer*
en oordeelvellingen, ook van socialisten, vindt
men daarin in overvloed. Deze schrijver ook
noemt het socialismeeenzijdig, dogmatisch, fana
tiek. In 't bijzonder wijs ik J. v. L. ten aan
zien zijner bewering in „de Moker" van 20
dezer„de bestaansmogelijkheid voor alle maat
schappelijke klassen wordt hoe langer hoe moei
lijker" op bladz. 461470.
Ik herinner er U en J. v. L. nu even aan, dat
ik mijne stellingen niet gegrond heb op mijn
onvoldoende kennis van de theorie, maar op
mijn kennis van de praktijk: „het optreden,
de propaganda in Nederland, in Schiedam, in
het Yolkshuis, in vergaderingen, kranten enz"
gelijk ik het in mijn eerste stuk noemde.
En ik ben niet bescheiden genoeg om mij op
dit gebied niet op de hoogte te achten.
Met dank voor de plaatsing,
Uw Bw.,
M. C. M. DE GROOT.
Schiedam, 24 Juli 1901.
Na 3 maai heen en weer geschrijf zullen
we eindelijk een beetje in 't licht komen. De
heer de Groot wil dus over de „oude punten"
liever zwijgen. Daarin is hij natuurlijk vrij
maar laat hij ons dan niet meer verwijten
er ons af te maken.
Over de koöperatie schij nt de heer de Groot
ons maar moeilijk te kunnen begrijpen.
Ons was 't er om te doen, (en we hebben
dat reeds herhaald betoogd), aan te toonen,
dat wij de coöperatie beschouwen als een
middel om de arbeiders te steunen in hun
oeconomischen en politieken strijd in tegen
stelling met mr. Goedhart c. s., die haar
wenschen als een middel om de arbeiders
individueel verder te brengen. In ons eerste
stukje bleek dit duidelijker dan in 't tweede,
omdat wij in 't laatstuitsluitend de winst-
verdeeling op 't oog hebben. Maar uit 't geen
dadelijk daarop volgt moet het den heer de
Groot toch duidelijk geworden zijn, dat wij
die moreele strekking bij mr. G. c. s. vol
strekt niet ontkennen, en in dat opzicht be
staat o.i. bij, zoo niet alle, dan toch verreweg
de meeste coöperators eenstemmigheid. Deze
punten hadden dus kunnen blijven rusten.
Maar de heer de Groot laat dan volgen
„En de sociaaldemokraten vinden die 3 groote
voordeelen ook in de coöperatie, al wenschen
ze bovendien haar dienstbaar te maken aan
de partij-propaganda
Dat laatste woord ie weer minder juist.
Wij zijn met den heer de Groot eens, dat
ieders goede trouw moet worden aangenomen,
zoolang het tegendeel niet duidelijk blijkt.
Wanneer 'tdan ook niet de heer de Groot
was, die 't schreef, zouden we denken aan
een addertje onder 't gras.
Wij wenschen n.l. een deel van de door
coöperatie behaalde winst te bestemmen voor
de arbeidersbeweging zoowel oeconomische als
politieke. In de praktijk is die politieke actie
natuurlijk wel steeds de sociaal-demokratische,
lo. omdat die de eenige politieke arbeiders
partij is, en 2o. omdat de coöperators, die
dit systeem toepassen, de sociaal-democraten
zijn en van deze niet te wachten is, dat ze
een reactionnaire partij zullen steunen.
Ons verschil van meening aangaande de
kwestie Wed. de Koning zal ook wel eeuwig
blijven bestaan De heer de Groot schijnt
niet te voelen, dat het een dure plicht is der
gemeente, om, ten koste van wat ook, te
zorgen voor oude en invalide ambtenaren en
hun weduwen en wezen als er geld in over
vloed was zou het schandaal eenvoudig onbe
grijpelijk groot zijn. Nu diende op andere
posten bezuinigd te worden zooals feesten
wanneer de Koningin trouwt, aanleg van
plantsoentjes, en op de hooge salarissen moet
dan maar wat bezuinigd worden. In geen
geval mogen echter een oud of invalide werk
man of een hulplooze weduwe aan hun lot
worden overgelaten.
Wij hebben niet beweerd, dat de raadsleden
weigerden uit wreedheidmaar wij gelooven
eer, dat zij zelf de wreedheid, en het onrecht
die in hun besluit lagen, niet voelden.
Dit op zich zelf is een sterk argument voor
de noodzakelijkheid van eigen vertegenwoordi
ging dpr arbeiders in den Raad.
Nu zegt de heer de Groot, dat zijn stel
lingen (o.a. de S. D. A. P. is dogmatisch)
niet gebaseerd zijn op onvoldoende kennis
van de theorie, maar op zijn kennis van de
praktijk. Maar dat blijkt dan toch niet uit
zijn woorden, die we nog eens aanhalen
„Ik beschouw de S. D. A. P. als dogmatisch.
Een dogma is een onbewezen, op gezag aan
genomen stelling. Hier is die stellinghet
brengen van alle voortbrengingsmiddelen in
handen der gemeenschap (staat, gemeente
enz.) zal de onrechtvaardigheid en de ellende
wegnemen uit onze maatschappij. Honderden
hebben getracht die stelling te bewijzen, dui
zenden haar onjuistheid aan te toonen in het
afgetrokkene, op theoretische gronden Ik
ben van de theorie veel te weinig op de hoogte,
om mij op dit gebied te begeven. Maar op
algemeen menschkundige gronden mag beweerd
worden, dat de stelling in hare volstrektheid
onjuist is; de mensch zal nooit volmaakt
zijn, de maatschappelijke productiewijze even
min en dus ook bestaat geen afdoend, toe
pasbaar stelsel, dat ons die volmaakte produc
tiewijze brengen kan. Zelfs de uiterlijke
Buiten verantwoordelijkheid der Redaktie.