No. 26. Zaterdag 24 Augustus 1901. Ie Jaargang. Stukken voor het eerstvolgend nummer moeten uiterlijk Woensdag a.s. 's middags 12 uur jg het bezit der Redactie zijn. Aan de abonné's. Een onbenullig artikel. Verkeerd begrepen misschien? ABONNEMENTSPRIJS: 13 cent per kwartaal i ,C1A .1 bii vooruitbetahnq. Iran co per post 20 cent I J Losse nummers 1 cent. Bureau, vau Administratie en Redaktie Noordvest 1^2. ADVERTENTIËN; 5 cent per regel. Bij abonnement belangrijke korting Het nieuwe kwartaal vangt aan den len September. |Abonné's buiten de stad gelieven vóór of op genoemden datum het abonnementsgeld te voldoen. Nieuwe abonné's ontvangen de tot dien datum verschijnende nummers gratis. De „Nieuwe Schiedamsche" schrijft 'n mis- dadig-lichtzinnig sociaal artikel in het blad van 18 Augustus, ,,'n Ouwe ziel van tachtig, nog bij de pinken, met 'n hoornen bril op, met 'n poes op d'r schoot, met 'n leven zonder zorg achter zich, met 'n rustig bestaan van den ouden dag, met niets geen begrip hoe de maatschappij is geweest en is, met zoo'n stil plekje, waar ze kalm den dood kan afwachten, zoo'n ouwe ziel zal goedkeurend knikken en zeggen: „Ja, ja, de menschen klagen maar tegenwoordig, dat is waar." Want het bedoelde artikel draagt tot op schrift: „klagen". Iedereen klaagt, wordt daarin beweerdde fabrikant, de werkman, de dienstbode, de groothandelaar, de boer, de rentenier. We zullen 'n paar van die jeremiaden kortelijk toelichten. Hier volgt de eerste: De werkman klaagt, dat zijn werkloon onvoldoende is. De socialistische werkman beweert, dat de patroon meer geven kan; hij eischt dus, dat de laatste meer geven zal. De ordelievende werkman is ervan overtuigd, dat de patroon of werkgever in vele gevallen in de onmogelijkheid ver- verkeert, om meer te geven wegens de enorme concurrentie. De socialistische werkman beweert, de orde lievende werkman is overtuigd.Je zoudt zeggeD, hè, dat de Nieuwe den socialistischen werkman zoo proeven kan. Maar van wat-i beweert, heeft ze niet veel benul. Als er nu geschreven stond: „De socialis tische werkman is overtuigd, dat het kapitaal meer geven kan, hij eischt dus, dat het meer geven zal, dan zou men denken: „Nu, 't is beroerd gezegd, maar goed bedoeld". Zooals 't er nu staat, getuigt het van 'n klagelijke afwezigheid van begrip omtrent de kwestie. Het kapitaal wil winst maken. Wordt 't loon zóó hoog, dat er geen winst meer is afgezien van andere winstvernielende omstandigheden dan gaat 't kapitaal uit de zaken en de werkman komt op straat. Als 't uitzuigsysteem zóó volmaakt zou worden toegepast, dat 't loon te laag werd, dan ging de werkman de put in. Dan was er ook geen winst. Des arbeiders loon slingert dus tusschen deze twee grenzen: Te veel om te sterven, te weinig om te leven. Zoo lang dus in onze samenleving de winstmakerij aan de orde is, leeft de werkman in het paradijs, dat door bovengenoemde grenzen is bepaald. Dat weet de socialistische werkman en en daarom richt hij zijn aanvallen tegen 't kapitalistisch systeem, dat hem uitbuit om winst. Hij doet dit in vereeniging met zijn kameraads, want 't is duidelijk, dat slechts een eensgezinde arbeiderstee dat grootsche hervormingswerk kan volenden. Een tweede klacht: De dienstbode klaagt, dat haar loon te gering is: want zij kan zich niet elk kwar taal de weelde van een nieuw kleed ver oorloven. Wij laten het aan onze weelderig aangelegde dienstboden over, de „Nieuwe" over deze ver dachtmaking ter verantwoording te roepen. Komt maar voor den dag met uw kwartaal- weelde, er ontbreekt misschien nog iets meer aan dan een nieuw kleed (japon is bedoeld). Een ander: De groothandelaar heeft zijn pakhuizen tot den nok vol zitten, maar vindt geen afnemers, of 't moesten Jlesschentrekkers zijn Neen, o Nieuwe't moesten de hongerende, ontberende arbeiders zijn. Aardig, dat de Nieuwe in de eerste plaats aan flesschentrekkers denkt. Er is nog meer moois. Hier volgt 'n beken tenis, die best in staat is, iemands hart op te luchten: Als we den blik eens werpen naar het geen boven den norm van burgerman en naar wat daar beneden ligt, dan moet ons de bekentenis van het hart: er wordt in menig geval te weelderig geleefd. Er heerscht te veel weelde in de huishou ding, te veel weelde bij het organiseeren van kleine familiefeestjes, te veel weelde bij onze uitstapjes. Nou, boven en beneden de burgermans-norm (hè hè, ha ha) daar is weelde, neen, daar is teveel weelde. Zie je, die socialen met d'r ellende en onrechtvaardigheid allemaal praatjes, de weelderigheid moet er uit. We zouden om een lief ding wel eens willen weten, in welke wereld de Nieuioe eigenlijk leeft. Eenige regels verder komt de oude spaarkous op de proppen, en daarna de café's en restaurants, die we volgepropt kunnen zien met stamgasten, met „malsche bief Jukken" voor zich. Maar gelukkig, op al die vreeselijke weelde- zonden volgt gsrechte straf, en we willen den slotzin, waarin de wijsheid op z'n kop staat, niet aan onze lezers onthouden. 't Is in zekeren zin wonder, dat de bankbreuken verschrikkelijk toenemen en vele drie- tot viermaal „over den kop gaan", zonder dat het purper van schaamte wangen en voorhoofd kleurt? Wij vragen: Is 't in zekeren zin wonder, dat het purper van, enz.ons wèl kleurt over de onbenulligheid van 'n persbroeder. En zou dit de hoogste Schiedamsche katholieke soci- alige wijsheid zijn? In het vorige nommer van „de Moker" vroegen wij, of er niet 'n branderijslaaf z'n uurloon zou kunnen berekenen. Misschien heeft menigeen zich aan den voor hem zoo zwaren arbeid gezet, maar totnogtoe ontvingen wij geen enkelen uitslag. Toch moeten wij er op wijzen, dat cijfers vooral voor onze handel drijvende winstmakers, sterk spreken. Die cijfers slaan wellicht ineens het besef in som mige hersens van het rechtmatige van de eischen der arbeiders. Maar ook zullen ze spieken voor de arbeiders-zelf, hen brengen tot 't in zicht, dat zij allen, de sleeht- en de minder- slechbbeloonden, aan onhoudbare en onmen- schelijke toestanden een eind moeten maken. Samenwerking, vereeniging, organisatie, daar toe moet gij komen. Het volgende sterk spre kende staaltje, zoo terloops opgevangen, werd ons meegedeeld: „Zeg, heb jij al eens uitgerekend, hoeveel je per uur verdient?" „Ik niet, hoor!" „Jó, ik zou et toch es doen." „Waarvoor?" „Wel, 't zal wel 2,5 cent wezen. Je verdient toch óók 'n felle 3 of 4 gulden in de week?" Kijk, zooiets noemt men galgenhumor, maar wij vragen, of het niet diep treurig is, dat er zoo'n soort berusting over ons komt, ondanks het bestaan van zulke toestanden. Hoe moeten wij gewoon zijn geraakt aan het gezichtVan diepe ellende, hoe moet de voortdurende druk van het weten van zulke toestanden ons hebben afgestompt Wie drukt de smart uit, de zielskwelling, van iemand, die al maar aftakelt in loon, en die zich tegelijk ook lichamelijk en zedelijk voelt wegzinken, tot onze liefelijke maat schappij zijn uitgemergeld lichaam en z'n ver-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1901 | | pagina 1