Amerikaansch Soldaterij. Koloniale Werving. Politieke Schetsen. lieer A. C. A. Nolet candidaat te stellen." Nu is de heer Jansen een meester, een advo caat, en advocaten zijn scherpzinnig en handig, hun woorden zijn zoo dikwijls voor tweeërlei uitleg vatbaar. Nu dachten wij zoo: Wanneer de legen-candidaat van den R. K. heer A. G. A. Nolet, geen socialist is, dan vreest rnr. Jansen met grooten vreeze, i3 het wel een socialist, dan heelt dezelfde mr. een ge lukkig, kinderlijk, blij vertrouwen in de kracht van „Recht, Plicht en Orde." Maar ook: den heer Versteeg geen socia list? Zou het al zoo ver doorgedrongen zijn, dat mr. Jansen voor de Recht Plicht-en Orde naars uitdrukkelijk moet komen verklaren, dat de heer Versteeg geen socialist is? Wie zal het zeggen? Voor 't, overige: De heer Jansen behoefde niet bevreesd te zijn. In de vergadering van 10 Juli heeft de aideeling van de S. D A. P. besloten, geen candidaat te stellen en zich van aanbeveling te ont houden. Dit diende een scherpzinnig man toch te weten, vóór hij zich als meester in de plaatselijke politiek begeeft. Onder het opschrift: „Ook een schfiftver-. klaring" lezen we 't volgende in De Zondags- bodeAug:) het dominéés weekblad in den ring Schiedam. Ver in het westen van Amerika had een neger, Pompejus geheeten, zich als arbeider verhuurd bij een boer, die er een aartsliefhebber van was, om het werk zóó te regelen, dat er allijd iets dringends te doen viel, als de Zondag aanbrak Toen de hooitijd daar was, liet hij eens op Zaterdagmiddag een hoop gras maaien, dat dus den volgenden morgen gekeerd zou moeten worden. 's Zondags ochtends, toen het tijd werd om te ontbijten, ging hij zijn nieuwen knecht roepen „Komaan, Pompejus! sta op!" „Ik behoef nog niet op te staanhet is Zondagmorgen, massa!" „Maar je moet toch opstaan, om te komen ontbijten?" „Ik heb geen ontbijt noodig; 't is Zon dagmorgen, massa, ik blijf liever nog wat in mijn bed liggen dan te ontbijten, massa!" „Maar sta dan toch op, om het hcoi te helpen omschudden!" „Op Zondag werk ik niet, massa; ik heb er mij niet op verhuurd, dat ik 's Zon dags zou werken „O, maar dat werk is dringend noodig!" „Dat zie ik niet in, massa, volstrekt niet; ik kan het niet inzien: het is geen dringend noodig werk!" „Zoo? Maar zou je dan je os niet uit den put halen op den Sabbatdag?" O ja, massa! o ja! Maar niet, als ik hem er 's Zaterdagsavonds in had ge worpen Massa droop af en liet Pompejus dien Zondag met rust. Dat is 'n gezellig debat over ZondagswwA tusschen den te bed liggenden neger en z'n baas. De afdruipende massa, die z'n knecht voor dien Zondag met rust laat, is 'n voor beeld van landbouwende lankmoedigheid. Maar laat 'n branderij slaaf, al heet hij geen Pom pejus, zoo iets eens probeeren. Hij zou op z'n Schiedamsch gedaan krijgen, handig ook, met of zonder schriftverklaring! Dinsdag 20 dezer passeerde de generaal de hoofdwacht op het Janskerkhof te Utrecht. De milicien Verseveld van '98, die juist op post stond, in plaats van het geweer te pre senteeren, wat gebruikelijk is, bracht bij vergissing slechts het gebruikelijk saluut, dat een schildwacht aan elk gewoon officier moet brengen. De plaatselijke commandant strafte dezen „plichtvergeten krijgsman" onmiddellijk met 2 uur strafschilderen. Een half uur daarna werd hij op het bureau geroepen en werd de straf veranderd in <S dagen arrest. Toen de milicien zei, dat hij slechts 4 dagen meer te dienen had, werd zijn straf nog eens veran derd in 4 dagen politiekamer. (Het Volk.) Ja, ja, de eerbied moet er in worden gestraft als het niet anders kan, eerbied zal er wezen. Zoo is het in 't arbeidersleger ook. Eerbied voor den kras, eerbied voor den meesterknecht, eerbied voor den patroon. Eerbied voor de regeering en haar ambtenaren, eerbied voor de heeren van politie en justitie, eerbied voor de dominee's en de pastoors. En die eerbied moet getoond worden op gepaste wijze... zooals bij de soldaterij, van 't „anslaan" af tot „presenteert geweer" toe. Dat hoort zoo bij de bestaande orde. En de verdedigers van die orde zijn de verwoede tegenstanders der sociaal-demokraten. Want wat doen die? Zij beroepen zich op de arbeiders zelf, zij maken de arbeiders bewust. Zij leeren hen begrijpen, dat al die eerbiedigheid 'n gevolg is van hun ellendigen toestand, van afbeuling, broodsgebrek en onzekerheid van bestaan, zij leeren hen begrijpen, dat 't onwaardig is, om als een kudde te gaan, blèrend achter den herder, zij leeren hen begrij pen, dat elk mensch recht heeft op zulke levensomstandig- heden, dat hij zelf bepeinzen kan de dingen, die werkelijk eerbiedwaardig zijn. De militairistische samenleving is de opper ste consequentie van onze kapitalistische maatschappij. In den laatsten tijd schittert in de plaatse lijke dagbladen weer herhaaldelijk een groote advertentie met bovenstaand opschrift. Daar achter staat al dadelijk als lokaas: Handgeld f 200.En aan 't slot 't volgende moois: „Van de uitbetaalde handgelden werden in ,,'t vorige jaar, door bemiddeling der Admi- „stratie van 't Koloniaal Werfdepót met goed- vinden der aangenomenen gezonden: aan „hunne familiën f10108.aan hun credi teuren f1542.Totaal f11650." Waarom staat er ook niet bij hoeveel manschappen in 't vorig jaar op Atjeh ge sneuveld zijn, hoeveel stierven aan malaria, berri-berri en andere ziekten der tropen, hoe veel voor hun geheele leven verminkt of naar lichaam en geest geknakt werden? Dat zou een mooi pendant geweest zijn. Wij kunnen niet nalaten nogeens ernstig te waarschuwen tegen deze schandelik spe culatie op de armoede en ellende der prole tariërs. Men bedenke zich duizend maal voor men zich verkoopt om daar ginds dappere, vaderlands lievende menschen te gaan ver moorden, hun huizen en haven te gaan ver branden en plunderen en zelve in ellende te leven en crepeeren. Laten de heeren, die zooveel belang bij het „rijke Atjeh" hebben dan liever zelf maar gaan vechten als 't hun lust, of laten ze hun kinderen zenden. Een eerlijk arbeider moet voor zulk werk te fier zijn. Over den klassenstrijd. II. De hoofdoorzaak van den klassenstrijd is blijkens het voor gaande artikel dus deze, dat er bij de ont wikkeling der arbeidsverhoudingen twee groe pen van belangen, geheel en al vijandig tegen over elkander, zijn ontstaan. Daar komt even wel nog iets bij. Door de omstandigheden (waarover later) is een dezer groepen aan vankelijk volkomen de baas geworden over de andere. Indien beide groepen, onder andere omstandigheden levende, zich ongeveer gelijk hadden ontwikkeld in kracht indien de groep van arbeidkoopers even machtig was geworden als die der arbeidverkoopers, ook dan zou er klassenstrijd zijn geweest, juist om die groote vijandschap van belangen. Maar dan zou de strijd eerlijker zijn geweest en minder onnoodige en onrechtvaardige ellen de hebben gebracht, dan zou het uitbuitings- vermogen der eene groep kleiner en het weer standsvermogen der andere.groep grooter zijn geweest, De omstandigheden hebben intusschen den klassenstrijd in een zoo sterke mate verscherpt als in de geheele wereldgeschiedenis tot nu toe onbekend was. Dat komt daar vandaan, dat het aantal arbeidvevkoopers zóó groot is geworden, dat de arbeidkoopers al die arbeids krachten niet meer kunnen gebruiken en dus altijd een deel der arbeidverkoopers werkeloos is, terwijl het andere deel het loon moet aan nemen dat men hun geven wil omdat, als zij weigeren voor een zoo gering loon te werken, er onmiddellijk tientallen werkeloozen klaar staan om in hun plaats te komen, liever een klein loon hebbende dan in het geheel geen inkomsten. Deze toestand, dat er n 1. voorde arbeidkoopers een zoo groote hoeveelheid arbeidskrachten beschikbaar is, heeft voor namelijk deze twee nadeelen :1e. dat de loonen der arbeidverkoopers hoe langer hoe lager kunnen worden, en 2e. dat de arbeidverkoopers onder elkander mekaars grootste vijanden kunnen zijn, immers de hongerlijders, die om te kunnen leven het laagst mogelijke loon aannemen, drukken de loonen der arbeiders die werk hebben en maken hun uitsluiting gemakkelijk. Had nu de maatschappij zich in die richting ontwikkeld, dat de groep der arbeidkoopers ongeveer even sterk was als dia der arbeidverkoopers, dan hadden deze laatsten (de arbeiders) ten opzichte van loon en arbeidsduur hun rechten kunnen handhaven en verdedigen, dan hadden zij, aaneengesloten, hun rechtmatige eischen over arbeidsloon en arbeidsduur aan de arbeidkoopers, aan de geheele maatschappij kunnen opleggen, dan waren zij niet de slachtoffers geworden van een maatschappelijk stelsel zooals nu. Nu is de groep der arbeidverkoopers door hun groote aantal, een aantal grooter dan de arbeidkoopers in onze maatschappij kunnen gebruiken, niet in staat gebleken, hun eischen omtrent arbeids loon en arbeidsduur op te leggen aan de maat schappij. In dit gebrek kunnen en moeten zij dus in hun eigen belang voorzien. De aan gewezen weg is: aaneensluiting, een aaneen sluiting van alle arbeidverkoopers zonder onderscheid, ten doel hebbende, zoowel de ar- beidsloonen uit hun waren lagen staat op te heffen en den arbeidsduur zoozeer te verkorten dat er voor eigen persoonlijk en familieleven behoorlijk tijd overblijft, als te zorgen voor voldoenden arbeid voor iederen arbeidver- kooper. Indien men zich eens een oogenblik het geval denkt, dat alle arbeidverkoopers één groot verbond vormen, allen bezield door denzelfden wensch, het leven van alle gezamen lijke arbeiders tot een maatschappelijk ge lukkig bestaan omhoog te werken, allen zonder onderscheid bewust van hun macht door aan eensluiting, allen tezamen wetende dat zij slechts tot gemeenschappelijk handelen en optreden behoeven te besluiten om een eind te maken aan hun maatschappelijke ellende indien men zich eens daarin indenkt, dan begrijpt men, hoe weinig en noodig zou zijn om in korten tijd de geheele maatschappij te vervormen, maar-dan voelt men ook hoe in-droevig het is dat de omstandigheden zulk een misdadige domheid ten opzichte van eigen lot en eigen geluk aan de meesten der arbeiders hebben opgelegd: zij begrijpen niet eens, dat het van hen zelf afhangt, aan hun eigen ellende een einde te maken, en zij luisteren met welbehagen of onverschilligheid naar de ar beidkoopers die hun zeggen, dat ze het nog zoo slecht niet hebben en dat het slechts onze heerlijke maatschappij te willen hervormen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1901 | | pagina 2