Eigendom. Politieke Schetsen. De brand van f/de Kraton". in onze vroedschap sinds eenigen tijd het „christelijke" element. De N. Sch. Crt. ver geet dat haar taak als oppositie-blad is afgeloopen, en dat de raad, die deze onver- antiuoordelijke en hoogstbedenkelijke daad bedreef, voor de meerderheid bestaat uit mannen, destijds door de N. Sch. Crt. zelf aangeprezen als zullende voeren een wijs en zuinig beheer der financiën. Het kan raar loopen in de wereld. Xaïf. In hetzelfde raadsverslag schrijft de N. Sch. Crt. Waar de raad zich bij de voorafgaande onderwerpen het onderwijzend personeel betreffende, zoo royaal had betoond, mocht het verwondering wekken, dat hij bij het behandelen van het onderwerp herhalings- onderwijs de koorden van de beurs zoo stevig vasthield. De verplichtte invoering van dit onderwijs kost de gemeente toch reeds een aardige duit; voor de vasthou dendheid hier betoond, was dus alleszins reden. De raad is niet ingegaan op het voorstel-De Groot om de bezoldiging van het onderwijzend personeel nog verder te verhoogen; de oude cijfers, die reeds een belangrijke verhooging insluiten, bleven dus gehandhaafd. Aldus werden ten minste hier de arme belastingschuldigen een beetje ontzien. Hoe naïf. De. N. Sch. Crt. verwondert zich erover, dat men nu in eens niet royaal is. Wij niet. Wij verwachten niets anders van vertegenwoordigers van den geldzak. Maar de N. Sch. Crt. moet wel doen alsof zooiiets, wat dagelijks voorkomt, voor kaar iets vreemds en nieuws is. Anders zou ze ook moeten erkennen het bestaan van tegen strijdige klassenbelangen, van klassenstrijd enbrrr. dat nooit. Ik ben verpletterd Ik heb mijn lichaam gekastijd met scherpe roeden mij verborgen voor elks oog en het licht geschuwd en bitter geweend Ik ben verleid Weet ge, lezer, wat het zeggen wil, verleid te zijn? Verleid is men, als men door de inblazingen van dezen of geenen helschen demon, kwaad gedaan heeftals men de stem van eigen geweten gesmoord de vraag naar goed en kwaad vertrapt eigen wil opgeofferd en Satan gesteund heeft bij zijn helsche verrichtingen Vreeselijk is het, als men tot de ontdekking komt, verleid te zijn geweest! En ik, ongelukkige O, eerst moest ik gieren van de pret, plots voel ik het bloed in m'n aderen stollen, m'n hart klopte nauw hoorbaar, alleen in m'n hersenkas was 't 'n lawaai, alsof m'n hoofd bersten moest toen ik tot de vreeselijke ontdekking kwam, terwijl ik 't Nieuwsblad voor Schiedam en Omstreken las. Maar ik las verder En na de korte stilstand kwamen m'n innerlijke elementen in aktie m'n hart begon met m'n hoofd te wedijveren in 't bonsen en 'n stem in m'n binnenste riep, neen gilde 't uit: Verleid! Verleid! En m'n bloed vloeide weer snel, al sneller vloog van laag naar omhoog, ik voelde dat ik rood, vuurrood werd, want ik schaamde mij En 'k schaam mij nog! Evenals de kleine vergeet-mij-niet oneindig fraaier is, dan de groote paardebloem en dergelijken, zoo ook schittert hetN. v. S. en O." boven veel grootere collega's in wijsheid. Met dit blad voor oogen, kan ik beamen, dat er in 'n nietig lichaam vaak 'n groote ziel verscholen zit. In tegenstelling met zoovele harer zusteren, die haar kolommen vullen met berichten van een os, die niet gemolken wilde worden en '11 ezel, die niet blaten wou, zet zij haar lezers degelijke kost voor. Ze heeft och arme! het tot nu toe wel niet verder kunnen brengen dan als weekblad, maar berustend hoopt zij op-de toekomst. Ze weet zichzelf heur weg te banen, en geen nummer verschijnt of ze geeft in 'n hoofdartikel op kranige wijze vingerwij zingen, profetiën of kiekjes over sociale mis- (pardon, die bestaan niet) toestanden. En in haar jongste nummer verscheen het broddelige (hartverheffende bedoel ik) artikel, waarin zij zonneklaar aantoonde, dat ik en met mij alle I/o/cervriend en verleid zijn Grimmig schitterden mij de acht letters, welke samen het woord „Eigendom" vormen, reeds tegemoet, toen ik 't blad ter hand nam Even nog fluisterde Satan mij in, mijn tijd niet te vermorsen aan dat altijd-nullige-ding maar mijn blik viel op den naam van 'n Franschman, die mij (bij name.) niet geheel onbekend was. Hij had geuit het vreeselijke, alleszeg gende Eigendom is diefstal En 't N. v. S. en O. had aangegord hare volle wapenrusting Ik las Daar stond 't duidelijk, zonder omwegen die leuze was verleidelijk en daarna volgde gevaarlijk en wacht'ns even, ja, zoowaar godlof! valsch! Flink, eenig, mooi, fier, braaf gezegd van zoo'n Nieuwsbl., hè Maar een weerga vindt ze ook niet. Waar echter bleef Proudlion, waar bleef ik ik, die zoo dikwerf in mijzelf en in m'n stoute oogenblikken ook wel eens hardop had gezegd die vent heit gelijk Proudhon, ik en alle anderen we zijn verbrijzeld, weg onze steunsels, onze grond vesten zijn onder ons vernietigd wij allen zijn vermorseld dóór 't Nieuwsblad. Wij waren verleid Eigendom diefstal Te gek om van te praten. Ge bezit '11 akker maar leeft slechts kort (als ge sterft ben je 'm kwijt) en hebt u bovendien nog te voegen naar de eigen schappen van den grond, etc. Ge bezit 'n paard als ge 't niet voert of te hard laat werken, gaat 't dood Ge bezit 'n lichaam, als ge 't verwaar loost ben je 't kwijt. (Waarheden als koeien). Eigenaar zijt ge niet!!! Nog tal van dergelijke krachtige argu menten heeft 't Nieuwsbl. in z'n doos, maar 't vindt (en 't is zoo) drie genoeg. Eventjes dwalen de gedachten van 't Nieuwsbl. nu af om, helaasniet weder te keeren en instede van 't onderwerp: „Eigen dom is diefstal," wat ze zoo grijnend er boven plaatste, werkt ze 't onderwerp uit „Is er wel 'n eigenaar" en komt tot de con clusie, dat dat alleen 'n souvereine god is, waaraan natuurlijk heelemaal niet te twij felen valt, als men ziet dat de Psalmen, Haggaï, plus minus Genesis en Jeremia incluis in vers zus en zooveel dat ook zeggen. En aan Adam en Noach is 't al is 't 'n poosje geleên zelfs geopenbaard. Wie dan nog twijflen zou Geen enkel Mokerwentje Daar 't Nieuivsbl., evenals aan elk waar wijsgeer betaamt, verstrooid is geworden in 'n ander onderwerp, valt ook voor mij niets meer te zeggen. Echter hoop ik, dat 't Nieuwsbl. nog 'ns haar wijsheid zal ver garen, en Proudhon's leerstelling behandelen, dan is misschien ook voor mij de gelegenheid daar, Proudhon aan onze lezers voor te stellen. Ik haak naar 't oogenblik, dat zij haar wijsheid op dit punt weer 'ns zal openbaren tot leering en loutering voor ons allen. De Zwart. Over den klassenstrijd. IV. In het voorgaande artikel bleek, dat het koopmans kapitaal de eerste vorm van kapitaal was, ontstaan toen landbouwer en handwerksman tusschenpersonen noodig hadden voor den verkoop van de door hen voortgebrachte en hun eigendom zijnde waren. Dat koopmans kapitaal bestond uit 2 deelenéén deel inge kochte en nog niet verkochte goederen en één deel voor den inkoop van waren beschik bare geldsommen. Aanvankelijk waren die koopmansgoederen en dat bedrijfsgeld het privaatbezit van den koopman, die daarmee geen ander doel had dan zich door zijn koopmansarbeid een middel van bestaan te verschaffen. In den aanvang ook bezat de koopman geen ander koopmanskapitaal (waren en geldsommen) dan noodig was om zijn bedrijf uit te oefenen. Maar ook lag van den beginne af voor den koopman de mogelijkheid open, door de kansen van goedkoop inkoo- pen en duur verkoopen grootere winsten te maken dan noodig waren voor zijn levens onderhoud en billijk waren voor verkooper en kooper in verhouding tot den geleverden arbeid en de waarde van het gekochte voor werp Die mogelijkheid van groote winsten te maken (ten koste van den voortbrengenden landbouwer en handwerksman en ten koste van den kooper) veranderde spoedig den aard en de b'eteekenis der koopmanschap: het koopmanskapitaal kreeg als eenig doel het winst maken, het zooveel mogelijk winst maken; het kapitalistisch karakter van het koopmanskapitaal begon te overheerschen de koopman als tusschenpersoon tusschen den warenvoorbrenger en den warenkooper werd verdrongen door den koopman als winst- begeerend kapitalist. En wanneer nu een koopman het geluk had, zooveel winst te maken door goedkoop koopen en dnur verkoopen, dat hij meer verdiende dan hij noodig had en meer dan hij gebruiken kon tot uitbreiding van zijn koopmanszaak, dan moest hij zoeken naar een middel om dat overschot weer goed te kunnen aanwenden, dat wil zeggen met dat overschot weer behoorlijk nieuwe winsten te maken. Dat winstaanbrengend overschot was het woekerkapitaal. De landbouwer en hand werkman, die we ktuigen of andere arbeids middelen noodig hadden en niet bezaten om die te koopen, leenden tegen een vastgestelde rente een stuk van het woekerkapitaal van den koopman. Iedereen die middelen noodig had om te werken en zich die middelen niet kon verschaffen, trachtte te leenen. De koop man bemerkte reeds spoedig de waarde van het overschot van zijn koopmanszaak en zag al heel gauw in dat vermeerdering van zijn koopmanskapitaal ook vermeerdering van het woekerkapitaal (het overschot) meebracht. Zijn doel werd dus, niet alleen dat deel van het koopmanskapitaal, dat men bedrijfsgeld of bedrijfskapitaal noemt, te vergrooten. maar ook dat andere deel, dat de ingekochte waren (het warenkapitaal) omvat; want alleen vergrooting van zijn warenkapitaal kon zijn winst grooter maken. Hij kreeg er dus belang bij meer direkten invloed op de voortbrenging, de productie, te krijgen, ging zich met de produktiewijze bemoeien en maakte die ten slotte van zich afhankelijk. Daarover in het volgende artikel. J. v. L. (Wordt vervolgd). In het laatste nummer van de Amsterdammer "Weekblad voor Nederland, komt onder het opschrift „Neringverzekering", onderstaand stuk voor, dat wij met volle instemming overnemen „In uw nummer van 11 Augustus jl. is geplaatst een bede om hulp ten behoeve van l

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1901 | | pagina 2