Jansenistische Vreemdighedens.
Op weg naar de Hevolutie.
De Nieuwe Tijd.
Gelukkig
Een Kraan.
heer bestuurslid van „Ons Belang", waar
haalt gij die wijsheid vandaan Toon ons
eens aan, dat wij dit ooit beweerd hebben.
Nog nimmer hebben wij daartoe aanleiding
gegeven, maar steeds getracht te bewijzen,
wat wij zeiden. En bewijzen juist missen
wij in het stukje van „Éen bestuurslid."
Zoolang daarom die bewijzen uitblijven,
zullen wij van verdere beantwoording afzien.
Eerst dan is de tijd aangebroken, dat wij
met eenig succes met bovenbedoeld bestuurs
lid kunnen spreken. Eerder niet.
In de zitting van 14 Juli 1896 was o. a.
aan de orde gesteld de pensionneering van
den hoogbejaarden leeraar aan het gym
nasium, Ds. B. Koster. Niemand wilde het
voorstel van B. en W. bestrijden uit erken
ning van de verdiensten van den ouden man,
niemand behalve de heer Jansen (Mr. W. H.)
Deze zeide
„Ik wensch te vragen of bij B. en W.
bezwaar zou bestaan een kleine aanvulling
in de redactie aan te brengen, en te lezen,
dat met ingang van den dag, waarop den
heer Koster eervol ontslag zal zijn ver
leend, hem een jaarlijksche toelage uit de
gemeentekas zal worden toegekend van
f1050.voor zoover en voor zoolang hij
in deze gemeente verblijf houdt."
De burgemeester, die van tijd tot tijd de
raadsleden als stoute jongens klappen voor
hun broek geeft, deelde den heer Jansen een
dergelijken tik toe, en zei o.a.
„Indien de raad goedkeurend op het
voorstel van B. en W. beschikt, dan moet
de heer Koster op zijn leeftijd ook vrijheid
krijgen te gaan waar hij wil."
Welk een roerende zorg legde de keer
Jansen (Mr. W. H.) bij deze gelegenheid
aan den dag voor de belasting-betalende
burgers, die niet mochten verstoken blijven
van de inkomsten, die de heer Koster hun
zon bezorgen als hij zijn pensioen ook in
Schiedam zou verteeren. Toen was de heer
Jansen nog maar gewoon raadslid.
Vijf jaar later schreef dezelfde heer Jansen
in even roerende bezorgdheid voor de Sckie-
damsche belasting-betalers zich in voor een
belastbaar bedrag van f300.met een be
lasting van f 13.05, een geringer bedrag dan
de gemeente hem voor zijn arbeid betaalt.
Maar nu is de heer Jansen (Mr. W. H.)
wethouder van financiënen nog meer.
In het nieuw-ontworpen reglement voor
het gemeentelijke oud-archief staan o. a. deze
antiquiteiten
„De archivaris kan de inzage van stukken
weigeren, wanneer hij meent, dat dit tot
nadeel van de gemeente zoude kunnen strekken.
„B. en W. kunnen zoo noodig inzage van
bepaalde archiefstukken in het algemeen
verbieden. Deze weigering geschiedt zonder
opgave van redenen.
„Van de weigering door den archivaris,
boven vermeld, bestaat beroep op B. en W."
Men moet wel tot de veronderstelling
komen bij het lezen hiervan, dat er heel
veel in het oud-archief is, dat „tot nadeel
van de gemeei.te zoude kunnen strekken."
Zou daar werkelijk zoo'n vuile rommel in
verscholen liggen Of wil men voorkomen
dat oude belasting-kohieren en soortgelijke
voor sommige personen nadeelige stukken
kunnen worden nagekeken, zooals met die
voor den dienst van het loopende jaar is
geschied, adres de f 300 van den heer Jansen
In ieder geval is dit reglement weer een
schitterend stuk reactionaire wetgeving, een
heerlijke proeve van protectionistische poli
tiek. Zou het nu niet op den weg van den
archivaris liggen, onze politieke autoriteiten
eens uit te leggen, waarom in de geschie
denis znlk soort reactionaire protectionistische
maatregelen steeds de voorboden zijn eener
omwenteling
Maar voor dien tijd zullen onze vroede
vaderen nog moeten bewijzen, of zij zooveel
reactionaire dwingelandij willen dulden. Dins
dag a. s. kan in dit opzicht een leerrijke
raadszitting plaats hebben.
De Nieuioe Tijd van Januari begint met
een reeks belangrijke artikelen; eerst toont
van Kol den lezers „Het Imperialisme van
Nederland"; dan behandelt W. v. G. „Oude
en nieuwe militaire wetten"; verder vindt
men het begin van de vertaling van het
belangrijke geschrift van Braun „De acht-
urendag" en geeft Ceton een vooral nu zeer
actueel artikel over „De Vrije of verplichte
Staatsschool"; over „De toestand van jonge
arbeiders(sters) schrijft Ed. Polak, terwjjl M.
Kalsbeek met „Coöperatie in het Zuivelbe
drijf' deze door afwisselenden inhoud uit
muntende aflevering besluit. De prijs van
het maandschrift is f 1.25 per kwartaal;
voor arbeiders 87lk cent. Proefnummers
worden gaarne toegezonden door den uitgever
J. A. Fortuyn, Kerkstraat 34, Amsterdam.
Voor een zeer aandachtig gehoor trad te
Maassluis, in eene door de afd. van den
B. v. N. O. belegde vergadering voor alge
meen kiesrecht, als spreker op Dr. J. van
Leeuwen van Schiedam.
In een eenvoudig en zakelijk betoog, aan
de hand van uitspraken van Thorbeeke e. a.,
bewees spr. het goed recht van onzen eisch
en de onbillijkheid der onthouding van alge
meen kiesrecht.
Debat had niet plaats.
Plaatsruimte belet "is een nitvoerig ver
slag zijner leerrijke rede op te nemen.
Wij twijfelen echter niet of ons eerste op
treden in Maassluis zal zeker vruchten dragen
en zullen ook daar oogen zijn open gegaan
voor de vele misstanden onzer hedendaagsche
samenleving.
Er werd voor circa f 3.50 aan brochures
verkocht en ook met Het Volk, door den
spreker warm ter lezing aanbevolen, gecol
porteerd.
„Donderdag" (zoo lezen we in de Schied.
Cour.) „werd op aanwijzing van 'n bakkers
knecht zekere J. J. B. aangehouden, die uit
een onbeheerde bakkerswagen een paar brood
jes had gegapt. Op 'n gegeven moment wist
hij echter den agent te ontloopen, doch werd
weer spoedig gepakt, „en nu veilig en wel
op het politie-bureau opgeborgen."
Gelukkig kunnen dus Schiedam's straten
en in 't bizonder Schiedam's bakkerswagens
door dit sujet niet meer onveilig worden
gemaakt.
Ongetwijfeld zal de justitie hem z'n mis
daad op flinke wijze onder 't oog brengen,
en al zal hij misschien zeggen„heeren, het
hongerde mij en manna regende het niet,"
één krachtig argument van „acht" of „veer
tien" daag werpt zoo'n redeneering natuurlijk
geheel omver.
Maar men ziet het, de actieve politie laat
zelfs niet den kleinsten dief ongemoeid
maar de grootsten?
't Was de vorige week Donderdag, om
streeks kwart voor 2.
De Singel, vanaf de Oosterstraat tot aan
't station was ongekend levendig.
Wat er dan te doen was?
Luister
Hoog, heel hoog, boven een joelende menigte
van kleine menschen met korte broekjes en
dito rokjes, stak een gehelmd hoofd uit.
Naast den man met den helm liep er een
met een pet op en in gewone Meeding.
Aanvankelijk dacht ik, dat de helm een
kluif had gevonden in den man naast hem,
doch bij nadere beschouwing bleek deze geen
kluif, maar ook een kluiver te zijn, ofschoon
een van een lagere orde.
Ongeveer 20 passen voor hen uit schoof
een man in licht kennelijken staat zoo dicht
mogelijk langs den muur voort. Hij zag er
tamelijk fatsoenlijk uit, had geen verloopen
gezicht en was gekleed in een grijze pelerinjas,
terwijl zijn hoofd met een vilten hoed was
gedekt.
Dit zijn de helden van ons stuk lezer.
Nog even voorstellen:
De man met den helm was een agent
le klas; het andere stuk gezag, zonder helm,
was een nachtagent 3e klasse, bode van
de werkliedenvereeniging „Door Eendracht
Grooter".
Langzaam, heel langzaam bewoog de stoet
zich in de richting van de stad. Op den
hoek van de Overschiesche dwarsstraat nam
de man met de pelerin zijn vizier rechtuit
de Singel op, doch dit scheen den man met
den helm niet te bevallen, en met een vlugheid
vreemd aan zijn ras, schoot hij vooruit, pakte
den man beet, deed hem rechts zwenken,
voerde hem de dwarsstraat door, daarna
links af, en voort ging het in een kromme
lijn de Overschieschestraat door in de richting
van de markt. De pet-man had de sokken
er ook ingezet, en was spoedig aan de zijde
van den helm.
Vanaf de Overschieschestraat begon het
echter voor den man met de jas bedenkelijk
te worden. Mocht hij op de Singel nog een
20 passen vooruitloopen, thans bleven de
gezagsstukken vlak naast hem, één aan den
linker- en één aan den rechterkant. Op de
hoogte van de Emmastraat was de man
totaal verloren. Het drietal werd zoo fami
liaar mogelijk. De helm stak zijn arm door
dien van zijn buurman, en... de pet ook.
Mis, lezer! Neen, hoor! Hij deed dat heel
anders Hij zou zijn collega (ofschoon hooger
in rang) eens laten zien, hoe hij dat deed.
Met zijn rechterhand greep hij de pelerin
van de jas, draaide zijn hand om, waardoor het
voorpand van dat kleedingstnk den man op
den rug kwam, stak daarop zijn arm tot
's mans hoofd in de hoogte, en voort ging
het met hem de Boterstraat door.
Wat een kraan van een kerel! Nietwaar?
V at deerde het hem of hierdoor den schijn
werd opgewekt, alsof de grootste booswicht
werd opgebracht*
Wat bekommerde hij zich er om, of hij
wellicht het eenigste kleedingstnk van den
man op roekelooze en geheel onnoodige
wijze vernielde!
Hij zou den volke op klaarlichten dag
eens toonen, hoe netjes hjj met menschen
weet om te springen, want, weet je, zoo
's nachts dan zien de lui het niet.
Hoe gunstig stak daarbij de houding af
van den agent, en ik verwonder er mij nog
over, dat deze den geurmaker niet op zijn
laakbare handeling wees.
Hoe dichter men bij het politiebureau
kwam, hoe ongelukkiger begon de man te
loopen. Êlk oogenblik dreigde hij het even
wicht te verliezen, doordat de kraan hem
bijna omver trok. Wanneer die monsieur in
alles zoo oordeelkundig optreedt, is het dan
te verwonderen dat zijn vrouw zoo af en toe
hem haar hielen laat zien?
En zoo bereikte men eindelijk de wacht,
wat een geluk voor den man mocht genoemd
worden en waardoor aan het walgelijk too-
neel een einde werd gemaakt.
En dat noemen ze dan „Bescherming door
de politie."
Zou 't niet beter geweest zjjn, indien de