Politieke Schetsen. Teekenend. nen bereiken en om gevrijwaard te zijn tegen verdere ophooging van dien grond. Er is dus, althans vooreerst, geen sprake van 't plaatsen van gebouwen. Opdat Apollo" haar doel kan bereiken is dus erfpacht meer dan voldoende. Bovendien is hier geen sprake van 't lokken van een nieuwe industrie. De Voorzitter kwam weer met den dooddoender dat hij niet geloof de dat Apollo" den grond in erfpacht zou nemen. Ik zon zoo zeggen, dan moet ze 't laten. Voor dat mooie stukje grond zullen liefhebbers genoeg komen. Mr. Jansen verklaarde als regel tegen erfpacht te zijn, omdat er dan gevaar is voor overbouw. Zeer terecht merkte de heer de Groot op, dat men gewoonlijk tegen erfpacht aanvoert, dat ze den bouw zal tegen houden. Hij nam dan ook gaarne nota van Mr. Jansens verklaring. De Beursbrug staat nog altijd op. Het is alsof ze haar armen hemelwaarts heft, smeekende om haar te verlossen uit de klem men die haar vasthouden. Er moet een nieuwe brug gemaakt worden. Eventjes kwam het 6 pCt.-spook weer voor den dag uit de mond van den heer Honnerlage Grete, maar de voorzitter stelde hem gerust met de verklaring dat de bouw uit de buitengewone inkomsten zouden wor den bestreden. Maar dat stond den heer G o u k a niet aan. Die meende, dat het hier gold vernieu- iving van verkeerswegen, en dat die tot de gewone uitgaven behoort. Hij lei den vinger op de wondeplek toen hij opmerkte, dat op bruggen enz. nooit afgeschreven wordt en dat dus, als we maar voortgaan uit buiten gewone inkomsten de kosten van vernieuwing te bestrijden, we al onze bezittingen op bouwen. M. i. verwarde de heer Gouka twee zaken en dacht hij te veel aan het te gelde maken van inschrijvingen op 't Grootboek. Zeer zeker, als deze gelden, die meest afkomstig zijn van verkoop van eigendommen, aanwendt tot bouw van bruggen enz., dan eet men z'n kapitaal op, maar als voor die bouw een leening gesloten wordt, met ge regelde aflossing, dan is zijn bezwaar m. i. denkbeeldig. Over het reglement voor het Oud-Archief dezer gemeente is in het vorig nummer van dit blad al iets gezegd. Er is toen gewezen op het reactionnaire van art. 4 dier v£ror- dering. Bij de behandeling stelde de heer de Groot voor, dat artikel te schrappen, maar toen de voorzitter zei, dat er een „mild gebruik" van gemaakt zou worden, was de heer de Groot al tevreden. Hoe hij er toe kwam zich door deze nietszeggende verkla ring te laten sussen is me een raadsel. Wat is „mild". En wat dit dagelijksch bestuur „mild" noemt, zal een volgend dat ook „mild" noemen en zal een volgend D. B. niet volkomen in zijn recht zijn er een streng gebruik van te maken? De Voorzitter verdedigde het artikel door te verklaren, dat hij niet inzag wat er tegen was. Hij had beter gedaan te zeg gen wat er voor was. Toen kwam de vrouwenkwestie in den raad bij de wijziging van het reglement voor de commissie van toezicht op 't lager onder wijs. O. a. werd voorgesteld, dat de com missie zich voor speciale vakken, bv. kook- en handwerkonderwijs door deskundigen zou kunnen laten bijstaan. De heer Gouka wou dat doen vervallen. Hij vond 't beter, dan maar een paar vrou wen in de commissie te benoemen. Ommeer dan éen reden vond hij dat gewenscht. De heer Van Westendorp deelde mede, dat de commissie daar bezwaar tegen had, op grond van ervaringenelders opgedaan. Het voorstel-Gouka werd niet eens onder steund. Toen is er een tijdlang over geredeneerd of de bedoeling van art. 6 was, dat de commissie ook bijzondere onderwijzers zou kunnen dwingen voor haar te verschijnen, en of ze daartoe 't recht had. Toen men 't er over eens was, dat dit niet de bedoeling was, behoefde men over 't recht niet meer te spreken. Een juridische kwestie kwam daarna ter sprake. De zaak is niet belangrijk genoeg om ze hier te behandelen. Alleen wil ik noteeren een bewering van Mr. W. H. Jansen, dat als iemand door een ander van 't een of ander beschuldigd wordt, hij gehouden is zijn onschuld te bewijzen Dat is een merk waardige verklaring, die 't misschien goed kan zijn te onthouden. Als slotnummer op het programma kwam het adres van de afd. Schiedam der S.D.A.P. om opnieuw een onderzoek in te stellen naai de werkeloosheid in deze gemeente. De S. D. A. P. wenschte dat een commissie be noemd zou worden uit, en zoo mogelijk ook door de werkliedenvereenigingen te dezer stede, of dat het onderzoek zou worden op gedragen aan den Bestuurdersbond als cen trale organisatie voor al zulke vereenigingen. B. en W. stelden voor hier niet op in te gaan, omdat zij van plan waren opnieuw een onderzoek in te stellen en daarbij de vak- vereenigingen ook te raadplegen. De discussie over dit punt was wat ver ward. En ik kan ook niet met zekerheid zeggen wat nu precies besloten is. Een ding is zeker, nl. dat een hernieuwd onderzoek zal worden ingesteldmaar hoe, dat zal aan B. en W. overgelaten worden. Het cardinale punt, de regeling van het onder zoek, is onbeslist gebleven. Het doel der S. D. A P. was juist dit onderzoek op te dragen aan den S. B. B. als vaste centrale organisatie, of aan een speciaal voor dit doel uit de werklieden-vereenigingen te be noemen commissie. Op die wijze is alleen een goed resultaat te verwachten, 't Spreekt vanzelf, dat als elke vereeniging op zichzelf inlichtingen gaat verschaffen, en deze ver schillende opgaven worden door een der zaken onkundig ambtenaar verwerkt, het resultaat nooit zoo betrouwbaar zal zijn, als wanneer een commissie uit de vereenigingen, na onderling overleg zelf een rapport op maakt. Hoe 't zij, 't is goed geweest, dat onze afdeeling de zaak nog eens ter tafel heeft gebracht. De aandacht is er op gevestigd. Bovendien moeten nu B. en W. van dit onderzoek, dat in opdracht van den raad geschiedt, aan den raad rapport uitbrengen, wat met het onderzoek op verzoek van den Minister van Binnenlandsche Zaken ingesteld, niet 't ge val was. In elk geval zullen deze uitkomsten nu dus openbaar gemaakt worden. Of dan mis schien niet velen weer de oogen zullen open gaan, dat de maatschappij in dezen toestand niet mag en niet kan blijven? Italië III. De omwenteling van 1831 richtte zich in de eerste plaats tegen het onwaardige bestuur der geestelijken. Paus Leo XII had zijn 5 regeeringsjaren gebruikt voor het herstel der middeleeuwsche abso lute macht en had een reeks van maatregelen genomen, die de bewoners der kerkelijke landen opvatten als een grove krenking hunner belangen: de rechtspraak was in de handen der geestelijken gegeven, het latijn was als rechtstaal hersteld, de ^Jezuieten waren belast geworden met het onderwijs, en vervolgingen geopend tegen de carbonari en hun geestverwanten. De brutaliteit van deze onderdrukkingsmaatregelen wekte een algemeenen geest van verzet, maar de bru taliteit der vervolgingen dwong de ontevreden tot vereeniging in het geheim. Toen nu de opvolger van Leo XII, Pius VIII, na een regeering van slechts 1 jaar, onverwacht stierf in 1830, brak aan alle kanten tegelijk een omwenteling uit, die zich met hartstoch telijke heftigheid van de geheele bevolking meester maakte; alle rangen en standen, menschen van allerlei bezigheid en ambt, tot de soldaten toe, vereenigden zich in die eene wilduitdringende begeerte: zich te verlossen van het juk der geestelijken. Alle steden van Romagna en Ombria, Parma en Modena stonden tegelijkertijd op. Te Bologna werd een vergadering van afgevaardigden der verschillende gewesten en steden gehouden en met algemeen enthousiasme besloten tot volledige afschaffing van de wereldlijke macht van den paus en de instelling van één alge meen bestuur over geheel Italië. Maar toen kwam het gruwelijk-reactionaire oostenrijksche ministerie weer een bloedig einde maken aan deze mooie vrijheidsbewe ging, op nieuw de macht en de scherpte van het zwaard stellen tegenover de ideale vrij heidsbegeerte van heel een volk. Tot zulke vloekwaardige handelingen leidt de onbe heerde begeerte naar macht. In bloed werd de vrijheidsbeweging verstikt en door dat bloed heen voerden de oostenrijksche soldaten paus Gregorius XVI naar den pauselijken troon. Oostenrijk eischte in naam dergroote europeesche mogendheden wel, dat de paus hervormingen zou invoeren en leeken zou toelaten tot alle rechterlijke en administra tieve ambten, en paus Gregorius XVI ontwierp ook dergelijke hervormingen, maar de kardinalen weigerden leeken naast zich toe te laten in het bewind en hielden het financieele beheer in handen. De 4 groote provincies bleven bestuurd door 4 kardinaal legaten, de 17 kleinere door 17 gedelegeerde Monsignori. Het oostenrijksche leger was toen natuurlijk al lang huis-toe gegaan. Het duurde vanzelf slechts enkele weken, of een nieuwe omwenteling was in vollen gang. De liberalen hervormden en wapenden de nationale garde. De garde vocht met de pauselijke soldaten, die, slecht gedisciplineerd, zich bizonder onderscheidden door de kunst- van rooven en plunderen, en de paus riep de Oostenrijkers terug. Maar Frankrijk ver klaarde nu, dat zij een nieuwe tusschenkomst van het oostenrijksche smoorbestuur niet meer wilde toelaten, en bezette Ancona om te be wijzen dat het ernst wilde maken met zijn verklaring. Daar zat de paus. Alleen kon hij niets doen. De Oostenrijkers kon hij niet in het land halen, want dan zouden ongevraagd de Franschen van den anderen kant komen. En van Fransche klappen had de pauselijke geschiedenis al te onaangename herinnerin gen. Hem bleef toen niets anders over dan het in dienst nemen van vreemde troepen. Hij engageerde 2 regimenten Zwitsers voor 20 jaar en organiseerde zijn aanhangers tot een gewapende militie. Tegenover deze groote pauselijke legermacht waren de ontevredenen aanvankelijk te zwak. Onder leiding van Mazzini ter eene zijde, en van een aantal geleerden ter andere zijde, begonnen zij een groote organisatie, die ten slotte leidde tot hun overwinning. In 'n ingezonden stuk van „10 werkende leden en 2 gepens. der corporatie graan- meters-wegers te Schiedam", voorkomende in

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1902 | | pagina 2