Schiedamsch Sociaaldemocratisch Weekblad
No. 34.
Zaterdag 18 October 1902.
2e Jaargang.
Slakken voor 't eerstvolgend nummer moeten uiterlijk Woensdag a. s. 's middags 12 uur in het bezit der Redactie zijn.
,,De Moker" en M.C.M. de Groot.
ABONNEMENTSPRIJS:
13 cent per kwartaal j vooruitbetaling.
franco per post 20 cent j
Losse nummers 1 cent.
NOORDVEST 12.
ADVERT ENTIËN:
3 cent per regel Bij abonnement be
langrijke korting.
Bij dit Nummer behoort een Bijvoegsel.
In overleg met v. L., die óók 'n artikel
over bet beminnelijk-eerlijk-vrijzinnig optreden
van den heer de Groot leverde, plaatsen we
daaruit alleen het zakelijk gedeelte, betrek
king hebbend op de vier punten van be
schuldiging. We hebben voor de volledigheid
het art. van den heer de Groot laten voorat
gaan, hoewel het in flagranten strijd is met
den geest van ons blad.
INGEZONDEN.
De Baad en de „Moker."
„Het stuk van den heer de Groot is ge
makkelijk te weerleggen. Ik zal de 4 pun
ten en het slot in het kort nagaan.
„lo. het directeustraktement; het is mij
volkomen bekend, dat dit traktement volgens
verordening begint met f 3000.en opklimt
tot f 3500.maar dit kan alleen gelden
bij een principieel en praktisch nauwkeurige
uitlegging van het geval, voor een van elders
gekomen directeur en geenszins voor een
leeraar, die reeds 12 jaar in dienst der ge
meente is (misschien al langer) en dan tot
directeur wordt benoemd; de aard van het
directeurschap brengt dat m. i. met zich mee;
dat de leden van den Raad, blijkbaar ook
de heer de Groot, dat niet gevoelden, bewijst
hoogstens, dat zij zich niet in den aard dier
betrekking hebben ingedacht. j
„2o. het rapport der raadscommissie enz.
indien de heer de Groot eens nauwkeurig
had gelezen, dan had hij dezen zin gevonden:
en daarmee deze zaak volgens de voorspelling
van den heer Westendorp, op nieuw op den
langen baan geschoven." Indien hij zich nu
even te binnen gebracht had, wat de heer
v. W. in de vorige raadszitting heeft beweerd,
dan zou hij zijn tweede punt ook hebben
ingehouden.
„3o. „havencommissie;" opgevangen uit
den mond van Mr. Jansenik geef toe, dat
het vaak heel moeilijk is, Mr. J. te verstaan
en wil dus hier de mogelijkheid toelaten van
verkeerd verstaan te hebben. Termeerdere
volledigheid voeg ik hier bij, dat Mr. J. dit
zeide in verband met zijn voorstel, in het
reglement de woorden „in spoedeischende
gevallen" te veranderen in „in bizondere
gevallen." Maar wat doet dit woord nu
toch ter zake
„4o. Antwoord aan den heer v. d. Schalk.
Deze vroeg of de gaten in dien dam het
gevolg waren van het werk voor den heer
Smulders. De heer Visser gaf daarop een
zoodanig antwoord, dat de heer v. d. S her
haalde „maar dan zijn die gaten toch het
gevolg van het dieper maken enzdoor
den heer Smulders." Op die vraag beweer
ik, dat het ook door den heer de Groot ge
drukte geen antwoord is, omdat daarmee
juist buiten de vraag om wordt gepraat. Dat
het in het belang van de gemeente is, de
gaten in dien dam te dichten, is mogelijk.
Maar of de werkzaamheden op het terrein
van den heer Smulders de gemeente op kos
ten of op meerdere kosten zullen jagen, (dat
vroeg de heer v. d. S.,) daarop kwam geen
antwoord.
„5o. Het smoren van de discussie door
den Burgemeester. De heer de Groot is
nog vlugger met groote woorden dan ik het
volgens hem ben. Immers, iedereen, die eenige
malen een raadszitting heeft bijgewoond en
niet te vaak om er aan gewoon te zijn ge
raakt, heeft kunnen opmerken, dat de voor
zitter de leden volle vrijheid van praten laat,
maar bij die vrijheid verzuimt de discussie
bij het onderwerp te houden, zoodat hij op
een gegeven oogenblik de discussie zietver-
loopen, en, ze niet meer meester zijnde, er
een eind aan maakt. Dat is geen discussie
„smoren," maar de discussie beeindigen om
dat er geen touw meer aan vast is te maken.
Ik durf dan ook gerust beweren, en dat heb
ik willen aanwijzen in mijn raadsverslag,
dat de voorzitter de discussies in den Raad
niet weet te leiden, dat de Raad bij zijn zit
tingen de leiding mist die hij toch waarlijk
wel noodig heeft, evengoed als iedere bijeen
komst. Van belemmering der discussie in
den gewonen zin is hier dus geen sprake.
„Van de „bewijzen" van den heer de Groot
blijft al heel weinig over; ik zal over zijn
uitgezochte kwalificaties maar zwijgen. Naar
aanleiding van het slot alleen deze vraag
indien ik den heer de Groot eens wilde na
volgen en hem eens op de groote tegenstrij
digheid wees in de betrekking waarmee hij
zijn geld verdient en het idealistisch aureool
waarmee hij zich door zijn denkbeelden om
geeft Dat slot zou toch een dergelijk weder
woord uitlokken?
„Dit weinige ten slotte. Dat de heer de
Groot zich geprikkeld en overprikkeld gevoelt
door de steeds sterker wordende oppositie,
die hij van sociaal-demokratische zijde onder
vindt, en door het feit, dat hij langzamer
hand wordt weggedrongen uit de arbeiders
beweging, waarin hij vroeger te Schiedam
DE MOKER
BEBEAU viïu
ADMISISTRATIE en BEDAKTIE:
Week in, week nit kan men in de Moker onjuiste
voorstellingen, lichtvaardige besehuldigingen en onge
gronde insinuaties lezen. Ik wees daarop meer dan
eens in de Moker zelf. Om het geregeld te kunnen
doen, zou men, zooals de meeste schrijvers in dat
blad, in het gelukkige bezit van een vijfurigen
arbeidsdag moeten zijn. Maar het laatste nommer
maakt het zoo bont, dat een uurtje uitbreken plicht
schijnt om op zulk onwaardig_stijj&e&Jiogmaals te
wijzen. De meeste menschen lezen een courant niet
aandachtig, niet kritisch en merken daardoor de
fouten alleen op, als ze er bizonder opmerkzaam op
gemaakt worden.
Het is bedroevend en ergerlijk het hooge ideaal
van een gelukkige samenleving, waarin de menschen
als broeders zullen zijn, waarin gewerkt zal worden
niet uit zucht naar geld en macht maar om in de
redelijke behoeften van zijn medemenschen te voorzien,
waarin de vruchten van den gezamenlijken arbeid
rechtvaardig zullen worden verdeeld en dus geen
hittere armoede naast overmatige weelde zal zijn
dat hooge ideaal te zien in handen van hen, die in
hun dagelijkschen strijd door zelfverheffing en lasteren
gruwelijk zondigen tegen den Geest, laat ons zeggen
den Christeljjken Geest, van ditzelfde ideaal.
„Van onze vroede Vaderen" is haast niet anders
dan één schendartikel van de laagste seort. Maar
dat bewijzen van elk onderdeel kunnen we niet. Ieder
weet, dat het gemakkelijk is te beschuldigen, dat
bewijzen van aanwezige schuld reeds lastiger, maar
dat het bewijzen van onschuld veelal onmogelijk is.
Dit is de kwestie van den bewijslast. Beproef maar
eens, eerlijke lezer, te bewijzen dat ge geen dief zijt.
Het is dan ook onder eerlijke lieden de gewoonte
niet te beschuldigen dan met de bewijzen er bjj.
Voor de Moker geldt die regel blijkbaar stiet wel
eischt hjj vaak en terecht zijn toepassing van
anderen.
Maar ik behoef ook van alle beschuldigingen en
beweringen de ongegrondheid of onjuistheid niet aan
te toonen. Een 4-tal is ruim voldoende.
1. Het is een „radelooze raadsonstandvastigheid"
dat de nieuwe direkteur der H. B. S. f 3000 tracte-
ment heeft, terwijl zijn voorganger pas f3500 had
gekregen.
Het traetement bedraagt volgens de verordening
f3000 a f3500, naarmate het aantal dienstjaren.
Die das zeker aantal dienstjaren had als directeur,
zooals de vorige titularis, kreeg meer dan die pas
als zoodanig in dienst komt. Dit systeem geldt
sedert lang o.a. voor de onderwijzers en de leeraars,
waarschijnlijk dus ook voor den schrijver zelf!
2. Het rapport der raadscommissie over de ver
deeling van het fonds der korenmeterswegers „werd
op zijde gelegd en daarmee deze zaak.... op nieuw
op den langen baan geschoven."
De waarheid is, dat het rapport even vöór de ver
gadering werd ingediend, dus nog niet ter kennis
van de leden was gekomen, dat derhalve besloten
werd het ter visie te leggen, te drukken en in de
eerste vergadering te behandelen
3. Een „havencommissie" bestaat alleen in de ver
beelding van den schrijver.
4. Dichting der gaten in den dam van de Ooster
haven. „Een antwoord kreeg de heer v. d. Schalk
niet." Onjuist. Duidelijk is verklaard, dat die gaten
ingevolge overeenkomst met het Rijk moesten open
blijven, nu echter gevaarlijk bleken en dat dus aan
het Rijk verlof tot demping zou moeten gevraagd
worden.
Ik herhaal, dat de meeste overige beschuldigingen
ook niet bewezen worden of op valsche beweringen
steunen. Maar de onwaarheid is niet zoo gemakke
lijk aan te toonen als bij bovenbehandelde 4 punten,
die trouwens meer dan voldoende zijn om de grove
lichtzinnigheid van den schrijver aan te toonen.
Alleen nog dit. Een paar malen insinueert de schrijver,
dat de Bnrgemeester de discussie smoort. Bewijs
blijft achterwege. Bewijs van het tegendeel kan ik
natuurlijk ook niet leveren. Hoe zou ik dit moeten
aanleggen Maar als eerlijk man, die de Burge
meester van zijn optreden af heeft waargenomen,
verklaar ik dat hij de vrijheid van discussie juist
zeer angstvallig handhaaft. Men kieze nu tusschen
de eene bewering en de andere of vrage liever het
getuigenis der raadsleden.
En wie is nu de schrijver Zeer waarschijnlijk
Dr. ,T. v. Leeuwen 1) leeraar m de geschiedenis, doktor,
onderwijzer en opvoeder van de jeugd, voorlichter
van het volk. En die schrijver schrijft zöö geschie
denis! M. C. M. DE GROOT.
1) Hjj is medewerker aan de Moker, woonde de
zitting bij en maakte aanteekeningen, zooals ieder
heeft kunnen zien. Is de onderstelling onjuist, hij
spreke en we zullen het hier vermelden.