Schiedamsch Sociaaldemocratisch Weekblad No* 36. Zaterdag 1 November 1902. 2e Jaargang. Uit den Raad. ABONNEMENTSPRIJS: 13 cent per kwartaal 1 Mj vooruitl)etaUng. franco per post 20 cent j Losse nummers 1 cent. NOORDVEST 12. ADVERTENTIËN: 3 cent per regel Bij abonnement be langrijke korting. Stokken voor 't eerstvolgend nnmmer moeten niterlijk Woensdag a. s. 's middags 12 nor in het bezit der Redactie zijn. De begrooting. Na een algemeen beschouwinkje van den heer De Groot ging men over tot de bespre king der afzonderlijke posten- Vier en een half percent't Scheen wel alsof deze woorden den vroeden mannen voortdurend in de ooren klonken. „Yier en een half percent", kermde de heer Yürtheim. „Nimmer daarbovenIn alle toonaardèn werd het nagebauwd. De wanden weer kaatsten het klagelijk geluid en over de vergadering kwam diepe neerslachtigheid bij die wanhoopskreet van den geldzak. De klaagliederen door verschillende raadsleden aangeheven eindigden regelmatig in dit veel stemmig akkoord „Niet boven de vier en een half percent." Óm zoover te komen moest er heel wat geknauwd, geknaagd, gezabbeld en gesopt worden aan de verschillende posten. De heeren, die voor den arbeider het geestelijke steeds voorop zetten, bleken voor bun mate- riëele (stoffelijke) belangen verre van blind te zijn. Veel geestelijks hebben wij niet vernomen. Eigenaardig is zeker wel, dat een post van 4000 gulden, de kosten wegens controle op de echtheid van den Schiedamschen jenever, zonder een enkel woord onder den voorzittershamer doorging. Maar ik vergeet daar, dat deze post veel geestrijks inhoudt. Een begrooting is een zeer onsmakelijk ding. Omdat een arbeider beter doet, zich slechts met geestelijke zaken in te laten, zullen we niet post voor post nagaan, doch bij enkele punten slechts een oogenblik stilstaan. Volgnummer 112 der begrooting vermeldde een post voor Kosten van havens, vaarten, kaaimuren, sluizen en andere waterwerken. De heer Honnerlage Grete. stelde voor hier 2700 gulden te schrappen, een som, uitgetrokken voor de kadevernieuwing aan de nieuwe Haven. Hij dischte daarbij een leuk verhaal op. In zijn sectie was de vermindering bespro ken. Men was daar echter een beetje huiverig, zoo maar zonder onderzoek het voorstel tot schrapping te doen. Daarom werd een Com missie van Onderzoek aangewezen. Deze bestond uit den heer G. Visser Bzn., Wet houder van PubliekeWerken, den heer Pinster, een vakman, en den waarnemenden directeur van Gemeentewerken. Hun oordeel was, dat de zaak nog wel een jaar ot twee, drie, desnoods nog langer kon blijven zitten. De heer Visser had dit den heer Honn. Grete gemeld. Het voorstel tot schrapping werd nu gedaan. De heer Pinster verklaarde nog eens uitdrukkelijk, dat vernieuwing niet nood zakelijk was. De heer Van Westendorp had reeds vroeger den post willen laten vervallen. Toen was dit voor onmogelijk verklaard. Hij sprak er nu zijn verwondering over uit, dat de leden van de Commissie van Fabricage, die zelf de begrooting voorstellen, nu meegingen met elk voorstel tot verlaging der verschillende posten, zonder hun stem ook maar in één enkel opzicht te motiveeren. Daar had je de poppen aan 't dansen De heer W. A. Beukers vertelde, dat de Commissie de begrooting maar één dag had gezien of liever gehoord, toen ze in een vergadering der Commissie was voorgelezen. De heer Visser was nu genoodzaakt mee te deelen dat hij dezen zomer op reis was geweest en dat hijnou, ieder snapt de rest wel. Daar kwam de heer Lagerwey opzetten. Hij zou het zeer aangenaam vinden als aan de commissie een grooteren invloed op den gang van zaken werd toegekend. Die invloed bepaalde zich thans slechts tot een weinig toezicht. Als zoodanig had hij tenminste altijd zijn taak opgevat. Hij meende, dat B. en W. de begrooting tijdig moeten zenden aan de commissie en dat van wijzigingen van eenigszins ingrijpenden aard geen sprake kon zijn. De voorzitter zette dit lid leelijk op zijn voorman. Hij beriep zich op de Verordening, die inhoudt, dat de commissie aan het Dage- lijksch Bestuur jaarlijks in de maand Juni een begrooting moet toezenden. Dat was andere thee. De heer Lagerwey vroeg het woord en beloofde beterschap. Duidelijk bleek hier weer eens, welk een Janboel het in dit onderdeel der gemeente huishouding is. Een lid van Fabricage schijnt niet eens de verordening te kennen, welke zijn werkzaamheden regelt. Hoe die man zijn naastliggende plicht vervult kan iedereen nagaan. Hjj is bepaald overladen met al het geestelijke, dat voor den arbeider voorop moet. Kiezers denkt hieraan, als deze Publieke Werker moet aftreden! De heer Vürtheim maakte het den heeren lastig door op te merken, dat hij niet begrijpen kon, hoe B. en W. adviseerden tot de uitgave van 2700 gulden, als de Weth. van Publieke Werken er juist andersom over dacht. De burgemeester zeide, dat één Wethouder het college van B. en W. nog niet was. Wanneer de heer Vürtheim dacht, dat in dit college zus of zoo gestemd werd, om een collega genoegen te doen, had hij het mis. Men stemde daar naar plicht en geweten!' De heer Vürtheim stelde daarop de vraag of het college den moed bezat, uitgaven voor te stellen, die door deskundigen overbodig geoordeeld werden. Daarop antwoordde de burgervader in edele verontwaarding: „Ja, mijnheer Vürt heim, we bezitten dien moed en we zullen dien blijven bezitten. Wil de Raad den post niet op de begrooting, dan maar schrappen, maar laat ten minste aan B. en W. de vrij heid, moed te bezitten, dachten wij. Nummer 112 werd verlaagd met de voor gestelde som. Bij den post Schoolbibliotheken, waarvoor f 200 was uitgetrokken, werd een zaak be sproken, die reeds in het Afdeelingsverslag vermeld stond. Een der leden had beweerd, dat daarin boeken werden gevonden, wier inhoud niet voor kinderen geschikt was. Een sommatie werd gericht aan het adres van het betrokken lid om nu eens voor het front te komen. Mr. W. H. Jansen nam het woord. Hij verklaarde, dat er lectuur bij was, ongeschikt voor de jeugd. De Weth. v. Onderwijs merkte op, dat hij den heer Mr. Jansen hield voor dengene, die in de afdeeling ook zoo had gesproken, om dat geen ander lid het woord had gevraagd. Hij wilde na deze ernstige beschuldiging twee pertinente vragen stellen le. Kent Mr. Jansen onze schoolbiblio theken 2e. Noem de boeken, die ongeschikt zijn, wijs het ongeschikte erin aan, opdat de Raad oordeele. Het woord verdachtmaking noemde de heer Van Westendorp niet. We hoorden wel zoo iets van onbewezen beschuldiging. Verdacht making is zoo'n leelijk woord. Vraag dat den heer De Groot maar eens. Mr. Jansen zeide, dat hij indertijd onder het Wethouderschap van den heer Den Breems een catalogus van de boeken had nagegaan. Daaruit was hem gebleken, dat er nu onge schikte lectuur onder was. Wel bekome het je Welke? vroeg de heer Van Westendorp. Geen asem. Wel ontspon zich een breede discussie over de verantwoordelijkheid van ouders en onderwijzers, over hun invloed op en de keuze voor het kind. Daarop komen we nader terug. Aan het eind van de zeer verwarde redenatie had niemand uit Mr. Jansen's mond één enkel bewijs gehoord. Hot is opmerkelijk hoe angstvallig de cle- ricale heeren willen waken voor het heil van de leerlingen der openbare scholen. Ofschoon gewoonlijk hun daden van het tegengestelde getuigen, trachten ze toch de goê gemeente wijs te maken, dat ze het o, zoo goed mee- DE MOKER BUREilI van ADMINISTRATIE en REDAKTIE:

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1902 | | pagina 1