BIJBLAD van „DE MOKER No. 52. 21 Februari 1903. 1 Een bom in den Schiedam schen Raad Van week tot week. Er is Woensdag 18 Februari een bom geworpen in den Schiedamscben Raad, die daar veel heeft verwoest. Een inzicht in de beteekenis en den omvang der ver woesting zal eerst mogelijk zijn, zoodi a er orde zal zijn gebracht in de puinhoopen. Wij zullen eerst het verhaal geven van wat er is gebeurd. Zooals algemeen bekend is in de stad, nam de heer Vürtheim onverwacht, plotseling, ontslag als lid van den Raad. Er was een geheime zitting geweest. De samenhang tusschen die geheime zitting en dat plotse linge ontslag kon men vermoeden, gissen, raden, maar zekerheid was er niet. Toen kwam een tweede geheime zitting, waarin de leden van den Raad het recht kregen het geheim van die eerste geheime zitting te verbreken ieder kon op zijn eigen manier toen vertellen wat er aan de hand was. En al spoedig was de heele stad vol van geruchten en verhalen over omkooperij, waaraan de heer Vürtheim zich zou hebben schuldig gemaakt en die in de geheime zittingen zouden zijn aan het licht gebracht. Woensdagmiddag kwam de Heer Vürtheim weer ter raadzitting. Er zal wel niemand zijn geweest die aan de mogelijkheid daarvan dacht. In die raadszitting las de Heer V. een stuk voor, waarvan de inhoud korte lings hier op neer komt (nieuwsgierig om te weten wat er over de notulen der ontheimde geheime zitting zou worden besloten, waren wij toevallig in de raadszaal en daardoor getuige van deze geheele scène): „Verscheidene raadsleden hebben mij meegedeeld dat in de vorige geheime zitting, waar ik niet tegenwoordig wasdoor den Heer V isser, wethouder van publieke werken, de beschuldiging is geuit, dat ik hem, sprekende over de plannen tot aan koop van gemeentegrond door Mr. D. van Houten, f 5000— zou hebben geboden, dat de Heer Visser daarover zoo verstomd was, dat hij eerst een volgenden dag, mij op nieuw ontmoetende, mij zou hebben gevraagd wat ik daarmee bedoelde, en dat ik toen mijn aanbieding zou hebben inge- trokken. „Ik verklaar plechtig, dat deze mededeeling van den Heer Visser van a tot z onwaar is. „Ik ben in geen enkel opzicht geïnteresseerd bij de plannen van Mr. van Houten, en er is mij nooit, noch door hem noch door een ander iets toegezegd. Ik heb mij alleen met die plannen ingelaten, ten deele uit welwillendheid tegenover Mr. van Houten, ten deele omdat ik de uitvoering daarvan in het belang der gemeente acht. „Ik heb den Heer Visser slechts 2 maal over de plannen van Mr. van Houten gesproken, de eerste maal toen ik Mr. v. H. introduceerde bij den Heer Visser, de tweede maal toen ik op verzoek van den Heer Visser met dezen een onderzoek naar kaarten instelde in het rijksarchief, welk onderzoek niets met de plannen van Mr. v. H. had te maken. Ik heb na geen van beide malen den Heer Visser den volgenden dag gesproken, zoodat men hieruit reeds de onwaar heid van de beweringen van den Heer Visser kan opmaken. „Ik verbaas mij er evenwel over, dat de Heer Visser deze mededeeling eerst nu deed waar mijn zoogenaamde aanbieding reeds 1 Vz jaar oud is. Het was toch zijn plicht geweest, zijne mederaadsleden daarvan onmiddellijk in kennis te stellen, daar ik ook raadslid was. En hij had daarmee niet moeten wachten tot een geheime raadszitting, waar ik niet tegenwoordig was. „Ik verklaar thans de mededeeling van den Heer \isser voor volkomen valsch. Ik had nooit van Mr. van Houten in opdracht, iemand eenige aan bieding te doen. Dat zou beneden de waardigheid van Mr. v. H. zijn geweest, en ik zou mij nooit hebben willen inlaten met plannen, die op zulk een manier zouden moeten worden verwezenlijkt. „Ik ben oud geworden met een eerlijken naam en kan niet toelaten dat laster daaraan knaagt. Was de Heer Visser door art. 47 der Gemeente wet 1) niet gedekt, dan zou ik een aanklacht wegens laster tegen hem indienen. Nu kan ik dat niet. De wet laat ieder onbeschermd tegen zulke handelingen. „Ik laat het bij deze verklaring en laat ieder der raadsleden de beoordeeling over van de handelingen van iemand, die, gedekt door een wetsartikel, zich niet ontziet een mederaadslid te belasteren. Het gewicht dezer scène ruikende, hielden wij zeer nauwkeurige, deels zelfs woordelijke, aanteekeningen, waaruit wij bovenstaand verslag konden opmaken. Maar daarmee was het niet uit. De heer Visser, die pas had gehoord dat een aanklacht wegens laster on mogelijk was wegens art. 47 der Gemeentewet, gaf te kennen, dat hij had gehoord, dat een vervolging tegen hem in wording was en daarom den heer Vürtheim in het geheel niet zou antwoorden. De heer Klein stelde daarop voor, de notulen der vorige (geheime) zitting over dezê kwestie te laten voor lezen, ten einde de zaak geheel aan het licht te kunnen brengen. De voorzitter antwoordde daarop, dat de notulen nog niet waren goedgekeurd. Waarom stelde de heer Klein toen niet voor, dan eerst de notulen goed te keuren om ze daarna onmiddellijk te kunnen laten voorlezen? Is het niet de moeite waard, waar één raadslid van omkooperij en een ander raadslid van laster en leugen wordt beschuldigd, die zaak, die toch stellig wel de geheele gemeente raakt, uit te maken? Maar de heer Klein zweeg en de notulen werden niet voórgelezen. De heer Vürtheim zette daarop zijne verklaringen voort en zeide eveneens het debat voorloopig niet ver der te zullen voortzetten. Hij beriep zich op het bezoek van mr. van Houten bij B. en W. over deze zaak, bij welk bezoek de heer Visser had gezwegen. Hij wees er verder op, dat na dat zoogenaamde voorstel tot om kooperij de heer Visser nog 3 malen de diensten van den heer Vürtheim had ingeroepen: eerst om met hem naar het Rijksarchief te gaan; de 2e maal ter gelegen heid van de laatste verkiezing van den heer Visser, door middel van zijn broeder den heer Daan Visser en de 3e maal toen de heer Visser zijn hulp had inge roepen om den heer mr. S. van Houten Kamercandi- daat gesteld en zoo mogelijk gekozen te krijgen. Verder wees de heer Vürtheim er op, dat hij als raadslid nooit den heer Visser naar de oogen had gezien maar eerder herhaaldelijk tegen hem was opgetreden, bijv. bij de begrootings-debatten. „En uit den Raad ben ik weggegaan", zeide de heer Vürtheim, „omdat het mij hier te eng werdik voelde mij niet meer op mijn plaats, waar slechts wantrouwen mij tegentrad, terwijl ik toch niets deed dan mijn plicht in het belang der gemeente Schiedam." De heer Visser verklaarde daarop zich niet met zijn verkiezing te hebben, bemoeid, daar hij toen in Bohemen zat. Waarop de heer Vürtheim nader uiteenzette de rol, die de heer Daan Visser daarin had gespeeld, het voor onwaarschijnlijk houdende dat de wethouder Visser daarvan onkundig zou zijn gebleven. Toen mengden zich ook andere raadsleden in de zaak. De beschuldigingen van den Heer Visser tegen den Heer Vürtheim en diens verklaring dat deze lasterlijk waren hadden hen onberoerd gelaten. Maar nu kwam de één voor, de ander na voor den dag. De heer van Westendorp, wiens naam ook in verband met deze ge schiedenis wordt genoemd, kwam verklaren, dat de heer Vürtheim ook wel „duwen" had gegeven aan den heer Visser; juist hetzelfde dus, dat de lieer Vürtheim pas had gezegd, terwijl hij dus hoofdknikkend dat ook nu bevestigde. Ook de heer van der Schalk vond, dat de heer Visser zich moest kunnen verdedigen. Maar de Burgemeester vond het noodig, dat de Raad eerst uitmaken zou, of de discussies zouden worden voortgezet. De heeren de Groot en Mr. Jansén kwamen verklaren, dat zij tegen zouden stemmen, omdat deze zaak niets met de zaak van Houten te maken had. De heeren Gouka en Loopwijk verklaarden tegen te zullen stemmen, omdat de zaak toch in rechten zal worden vervolgd (hé?). Toen werd er gestemd. De Heeren Visser en Vürtheim bleven buiten stemming. De Heeren Klein, Ris, van der Schalk en van Westendorp stemden voor, alle anderen tegen. Toen verliet de heer Vürtheim de vergadering, de heer de Groot stond op en ging een pra,atje maken met den heer Visser dat blijkbaar van vroolijken aard was, en de Raad ging verder met benoemingen. Dat hiermee de zaak niet uit kan zijn, spreekt van zelf. De houding van den heer Visser was zeer zwak en zeer bevreemdenduitdrukkelijk verklaart de heer Vürtheim, dat een aanklacht wegens laster onmogelijk is omdat art. 47 der gemeentewet den heer Visser beschermt; de heer Visser weet dat dus, en toch ver schuilt hij zich achter de verluidevervolging omzijn mond te houden. Toen Mr. van Houten bij B. en VV. was,' zweeg de heer Visser ook, vertelde de heer Vürt heim was er toen ook al sprake van vervolging jammer dat ons dat niet is meegedeeld; want was er toen nog geen sprake van, dan kan het zwijgen van den heer Visser moeielijk daaruit worden verklaard en moet dus een andere oorzaak hebben gehad. Welke Zeer vreemd leek ons ook de houding van den Naad, die heelemaal scheen te vergeten, dat het geen kwestie gold zan 2 particuliere personen maar van 2 olJicieete gemeenteraadsleden, en dat daarom deze kwestie we degelijk in eene openbare raadszitting had moeten wor den besproken en van alle kanten toegelicht. De gemeen tenaren hadden daar recht fop. Bovendien heeft niemand in den Raad, ook de oe trokken Heer Visser, niet begrepen, dat naast een rechterlijke uitspraak, die alleen berust op wet telijkegronden en te maken heeft met rechtsformulier en rechtsbegrippen, nog een moreele uitspiaa bestaat, de uitspraak van het menschelijk geweten Op die uitspraak hadden de gemeentenaren recht. Er zal nog gelegenheid te over zijn, op deze kwestie nader terug te komen. Hiermee dus basta. Maar zeker is nu reeds, dat deze bom veel heeft verwoest Uit onze Jeneverholen, Zou er wel bijna een week voorbijgaan, zonder dat er 't een of andere ongeluk in onze geëtiketteerde industrie te betreuien valt? Van de week is de 71-jarige C. de Vries, na een val in de b-anderij van den heer van der Schouw ernstig gekwetst naar huis gebrachtterwijl er in de branderij van de firma Kranen en Co. iemand in den heeten beslagbak is gevallen. Naar omstandigheden redelijk, meldde de S. C. Ja, ja, als je er niet gekookt uitkomt, is 't redelijk. Dat is zoo. Wat minder redelijk is? Dat een stakkerd van 71 jaar nog voor een hongerloontje moet zwoegen in zoo'n jeneverkol, dat de Schiedamsche arbeiders gezondheid, nachtrust, familieleven moeten verkoopen voor een krats en dan nog gevaar loopen als een kreeft gekookt te worden. Da's verre van redelijk, da's hoogst onzedelijk. - Vroom gejuich. De parochie van O. L. Y rouwe Visitatie viert 15 Mei a.s. haar 50-jarig jubileum. Stof tot juichen. Natuurlijk. H. Rammers, Koster aan de groote Frankeulandsche Kerk viert dan ook zijn gouden jubileum. Ook stof tot juichen. Ons dunkt echter, dat de oude man, die steeds een voorbeeld was van stipte plichtsbetrachting nog meer reden tot blijdschap zou hebben indien de machtige parochie 'm nu maar eens een goed pensioen gaf. Een halve eeuw't Is al welletjes. Nieuwe banen. De „Nieuwe" gaat vooruit. Ze heeft tegenwoordig een rubriek getiteld „De Arbeiders beweging'. Alleen deze naam, nietwaar, getuigt van haar goeden wil? Voorloopig zijn 'tnog maar aaneen geregen knipseltjes, maar dat zal wel beter worden. Een degelijke Redactie kan van knipsels alleen niet leven. Onder christenen. Onder het opschrift „De Roomschen op ons zendingsgebied," komt een artikel voor in „de Zondagsbode" van 15 Februari, dat duidelijk bewijst, dat 't tusschen de broederen, gesproten uit eenen 'wortel des geloofs, niet alles pais en vree is Om eens te laten zien, de toon en de woorden van het „Schiedamsche christenblad," het volgende: De Room schen woelen en wroeten onder ons volk; Rome is niet kieskeurigin de Roomsche zaken is het een rijks daalders-kwestiede wolf staat gereed zijn prooi te bespringen, enz. enz., allemaal lieve woordekens, ge vloeid uit de pen van dienaren des fnristeïïjkElf gei dofs. Och ja, als 't gaat om zielijes te winnen, dan staan ze als hond en kat tegenover elkaar, maar zoodra 't gaat om diezelfde zieltjes in een toestand van knecht schap en verdrukking te houden, dan spelen ze aap, wat heb je mooie jongendan zijn 't twee banden op een buik. Huldigende dominee s. Dominee huldigt. De leden van „Recht en Plicht" hebben een motie aange nomen, waarin ze de afgeloopen staking veroordeelen. „Uitmuntend," grinnikt dominee. „Gelukkig, dat toch niet alle spoorwegbeambten zich laten verlokken door de bekoo lijkheid van opruiende begoochelingen.'(Wat kan zoo'n man 't netjes zeggen, hé?) Je voelt 't zoo, de man is na den schrik van de vorige week weer wat bekomen. Toch, wij leven onder een dreigende wolk, zegt de predikant, en...o ja, dat moest 'm nog even van 't harter is een groote beroering in de wereldzee. Gelukkig, uitnemend; hulde aan die dapperen, die eindelijk den moed hebben gekregen den slavenketen, - té verbreken, 't loodzware juk, dat hen door de bezit tende klasse was opgelegd, af te werpen. Gelukkig, een eere-saluut en veel succes, dappere strijders. Dat laatste is natuurlijk niet van dominee, maar van ons. Een stakker. P. Holt wijdt in „de Maas- en Schiebode" een Puntje aan de staking. Net als in een heusche courant een hoofdartikel. Wie de Puntjes kent weet, dat er meer woorden dan gedachten in voorkomen, 'k Kan er de lezers dan ook niets van meedeelen dan dat de schrijver 't over een stakker heeft. Of hij zich zelf bedoelt of een ander staat er niet. Domperstaktiek. De Antirevolutionnaire propa- gandaclub „Groen van Prinsterer" heeft deze week een vergadering gehouden met den heer irtz als spreker. Vrije toegang en vrij debat, tenminste voorde broe deren. W'at dappere Christenen! Of 't ook noodig was. Alleen in Schiedam in 't korte poosje, dat de Ongevallenwet in werking meer d»n twintig aanvragen gedaan om uitkeerin0. Arbeiders, past op voor je recht. Maakt er gebruik van! Vergadering Schildersgeieellenbond. Dinsdag j.l. trad Spiekman op voor de schildersg' zeilen in het Verkooplokaal met het onderwerp: Vak organisatie. Een publiek van ongeveer 25 personen I 1) Art. 47 der Gemeentewet luidt: „Zij (de raadsleden) zijn niet gerechtelijk vervolgbaar wegens de stem of meening door hen m de Vergadering geuit.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1903 | | pagina 5