MISSTANDEN
aan de Schied. Tramweg-Mpij.
ambtenaren zich uitzetten en inkrimpen, maar voor
een zich noemend christelijk bewind is 't teekenend, dat
een over de grens gaan niet de lankmoedigheid wekt
in 't gevoel van de feilen en tekortkomingeu, die een
christen zich bewust is bij 't buigen der knieën eiken
avond, maar dat dadelijk het „Kruist hem" weerklinkt.
Als ambtenaar heeft Lindeman den Staat willen
helpen omgooien, dien hij dient en dus in stand moet
houden. Ieder ernstig mensch vrage zich in gemoede
af, of hij een oogenblik beducht is geweest over die
omvervalling, of die poging niet alleen ten doel had,
in den bestaanden staat de bestaande macht te dwingen,
rekening te houden met de belangen van een groep
menschen, wier belangen reeds lang waren en nog
worden verwaarloosd.
Groote woorden gebruikt het beleedigd gezag en
daden van weerwraak, maar de nuchtere toeschouwer
laat zich door de eerste niet het oordeel verdonkeren,
de laatste leeren hem den waren grondtoon van het
geschetter kennen.
Deze geheele zaak toont weer ten duidelijkste, dat
christen en heerscher zijn niet samengaat, dat niet het
christendom de politiek heiligt, maar dat gene door
deze ontheiligd wordt.
OP 13 SEPTEMBER MOETEN DE SCHIE-
DAMSCHE ARBEIDERS TOONEN, STRIJ
DERS VOOR HET ALOER. KIESRECHT
TE ZIJN.
Onder 't gezegend bestuur van den Heer
J. J. VÜRTHEIM.
Toen wij het in 't vorig No. van De Moker geplaatste
ingezonden stuk van den Heer J. J. Viirtheim,
Oed. Comm. Directeur der Scliied. Tramweg-Maatschappij
ontvingen, was 't reeds te laat (ten opzichte der druk
kerij) dat wij nog in de gelegenheid geweest zouden
zijn onze op- en aanmerkingen er aan toe te voegen.
Echter meenden wij het toch alvast te moeten plaatsen
't scheen ons een bizondere urgentie te bezitten,
althans wij kenden er een bizondere waarde aan
toe en 't wilde ons ook goed schijnen, wanneer de
Schied. burgerij natuurlijk alleen het Moker-lezend
gedeelte ervan erzelf eens van „genieten" kon,
z'n oordeel erover vellen, de waaide ervan bepalen,
zonder door onze opvattingen te zijn ge'infiuenseerd.
Dat nu 'talzoo noodzakelijk geworden is, 'sHee-
ren Viirtheim's epistel tweemaal in onze kolommen te
moeten opnemen, vinden we niet erg 't verdient het
ten volle.
Wij citeeren
SCHIEDAM, 22 Augustus 1903.
Aan de Redactie van de Moker.
Mijneheeren,
In uw blad No. 26, 3e Jaargang, den 22sten Aug.
1903, komt een ingezonden stuk voor, getiteld
„Weet U."
(Daarboven lees ik „Ingezonden (Buiten verant
woordelijkheid der Redactie.")
Daaronder, Naschrift der Redaktie.
Ik haal dit even aan u te laten zien, 't verloop
der redenering vrij wel 't zelfde is.
Ik neem dus aan de strekking in 't stuk „Weet
U" „Tijdgeest" ook de meening van U uitdrukt.
De heer Viirtheim leest de heer Viirtheim neemt
aan. (We werken ook met zwaar geschut, hè?)
De heer Viirtheim leest in No. 26 van De Moker
boven 'n stuk, getiteld: „Weet U" Ingezonden (Buiten
verantwoordelijkheid der Redactie). Er onderNaschrift
der Redaktie en haalt dit even aan enz. enzen neemt
dus aan dat de strekking in 't stuk „Weet U" „Tijd
geest" ook ónze meening uitdrukt.
De heer Viirtheim blijkt op héél bizondere wijze
(leuke zelfs!) conclusiën te kunnen trekken. Eerstens:
't hoofdje „Ingezonden" enz. zal de heer V. in ons (en
ook in ieder ander) blad boven elk ingezonden stuk (de
heer V. bezie z'n eigen stuk maar eens) zien staan,
onverschillig of de strekking ervan onze sympathie heeft
of niet. Een naschrift geven wij, als wij iets aan 't inge
zonden stuk hebben toe te voegen of er op hebben aan
te merken. En nu ons naschrift op 't stukje „Weet U?"
van Tijdgeest.
Hier is 't in z'n geheel.
Naschrift van de Redaktie. 't Boven
staand schrijven, geheel voor rekening van den schrij
ver, is voor ons een bewijs op den goeden weg te
zijn geweest bij het aantoonen van misstanden bij de
S. T. M. We hopen dan ook, dat zij, die ons totnog
toe versleten voor „beroepslasteraars" de zaken nu
eens beter onder de oogen zullen gaan zien, dan zij
tot nu deden, en bijv. eens beginnen met de toestan
den aan de S. T. M. te bestudeeren.
Tijdgeest blijven wij dankbaar voor zijne hulp in deze.
We hebben er mi 'n zin in gecursiveerd, die aan de
aandacht van den heer V. schijnt te zijn ontgaan en
die we mi in allen ootmoed in z'n bizondere attentie
aanbevelen,
Misschien nu ligt 't geheel aan ons, dat, waar de
heer V. schrijft„Ik haal dit even aan u te laten zien,
't verloop der redeneering vrijwel 't zelfde is" wij z'n
bedoeling totaal niet begrijpen kunnen en datgene wat
hij ons wil laten zien, ons nog even duister is als vóór
z'n belichting doch waar de heer V. op grond van
't hierboven nogmaals weergegeven naschrift aan Tijd
geest gaat aannemen, dat de strekking van 't artikel
„Weet U" ook onze meening uitdrukt, meenen wij met
alle bescheidenheid te mogen opmei ken, dat hij dit doet
op zéér lossen grond, of liever: heelemaal zonder
grond. Wij achten dit door elk lezer gemakkelijk te
constateeren en bewerenèn des heeren V.'s lezen én
des heeren V.'s aannemen missen elke reëele waarde,
't Geheel nu moge 'n kleinigheid zijn, het typeert
eenigszins voorat dengenen met wien wij hier te doen
hebben.
De heer V. vervolgt
Ik stel mij ook voor dat mannen die zich opwerpen
als pioneers der vrijheid en goede trouw ook nooit
zullen oordeelen en veroordeelen alvorens ze „weten"
den inhoud dan van dit stuk oogenschijnlijk geheel
gericht tegen mijn chef Dulfer is dan toch wel en
vrijwel aan mij gericht.
De aangename zinsneden daarin voorkomende mij
betreffende beschouw ik dan ook naar de waarde door
mij zelt daaraan gehecht, en nu de zaak zelf.
De mannen, de pioneers enz., daarmede bedoelt de
heer V. die op z'n verkeerde conclusie verder bouwt,
blijkbaar ons. Welnu, we zijn erkentelijk voor de goede
gedachte welke de heer V. van ons schijnt te koeste
ren en hoopten werkelijk ze te kunnen beantwoor
den, maar.... En nu de zaak zelf.
Toen bij mij de gedachte ontstond hier ter stede
een tramnet te maken had ik 't oog op de geheele
gemeente, verstoken van een geregeld vervoermiddel
van rievier tot station.
Ik dacht men dankbaar zoude zijn
Wat doet zich voor: fitten, afbreken, lastig maken,
verdacht maken en verder wat beschouwingen.
Wij gelooven direkt dat de heer V. die wij ken
nen als iemand met werkzamen geest heeft gemeend
in 't welzijn van Schiedam te handelen wanneer hij
onze stad van een vervoermiddel voorzag. Misschien
heeft hij de belangrijkheid ervan wel wat overschat
als 't nieuwtje er wat zal af zijn en moeders met
kinderen geen pleizienitjes meer maken, als de tram
alleen wat gemakzuchtige kapitalistjes vervoeren mag
met 'n verdwaalden handelsreiziger, misschien komt dan
de heer V nog wel 'ns tot de overtuiging dat de in
dustrie van Schiedam geen vervoermiddel gevraagd
heelt. En die dankbaarheid! Och, toen onze eerwaarde
burgerlijke krantjes de menschen wat hadden weten op
te zweepen, wilden enkelen ten lange leste wel „blij"
worden en staken zelfs 'n vlag uit toen de tram voor
't eerst reed. Maar beste meneer V., 'r zijn gekken,
die later zich de vraag stelden„is de tram er voor
ons", of „zijn wij er voor de tram" en die het eerste
veronderstelden en nóg veronderstellen. En die (logisch
genoeg) meenen dat de Schied. Tramw. Maatsch. het
publiek dankbaar behoort te zijn, als dat de onder
neming begunstigen wil, ergode kapitalisten, erbij
betrokken, dankbaar behooreu te zijn dat het publiek
hen in de gelegenheid stelt, hun kapitaal winstgevend
te maken.
Hoogstens zou deze of gene trotsch kunnen zijn, dat
de stad zijner inwoning óók 'n paardetram bezit, doch
of nu, bij het tegenwoordig beheer, er iemand trotsch
zijn durft, kunnen wij niet gelooven.
Waar dus de heer V. gedacht heeft recht op dank
te bezitten, heeft hij de zaak tamelijk wel op z'n kop
bezien waar in plaats van dankbaarheid betoond,
wordt gefit, afgebroken, lastig gemaakt, en verdacht
gemaakt, heeft de heer V. dit niemand dan zichzelf te
wijten. Hij schijnt geheel vergeten te hebben en nóg te
vergeten, dat een openbare zaak staat onder de pu
blieke beoordeeling op een openbare zaak wo-dt
het eerst kritiek uitgeoefend. Dat de heer V. dit
vergeten heeft, pleit niet voor z'n „tijds"begrip.
en waar hij mokt en moppert om 'tfeit der algemeene
kritiek, deze blijkbaar geheel niet verdragen en dulden
kan, blijkt dat-i wellicht beter gedaan had z'n tram in
de binnenlanden van Afrika aan te leggen, waar geen
levende wezens zijn. Daar wordt dan niet bekritiseerd
ook. Vooral met het oog op des heeren V's verder
geschrijf zouden we haast meenen, dat-i daar uitstekend
op z'n plaats geweest was.
Er volgt:
Nu zoude ik Schiedam, zeer goed kennende een
niet goed Directeur zijn als ik daarmede in de eerste
plaats geen rekening hield.
Nog minder goed direkteur zonde ik zijn, indien
zooals men schrijft en denkt ik niet wist wat in
mijn bedrijf alhier omging.
Al wat in de verschillende stukken reeds is ge
schreven is mijn persoonlijk werk en op mijn
order geschiedt.
De heer V. zou geen goed Directeur zijn als hij met
de Schied. vit- en laster-gewoonte in de eerste plaats
geen rekening hield. Goed begrepen heeft hij zich
dus er op toegelegd, aan die gewoonte's alle aanklam-
pingspunten te onthouden de geheele zaak zóó op
te zetten dat er geen vit- en laster-stof te vinden was
menschelijkerwijs gesprokenzoo volmaakt mogelijk
De heer V. zou geen goed direkteur zijn als hij niet
wist wat in zijn bedrijf omging.
Als de heer V. zich verbeeldt het wèl te weten ver
toont hij een sterke neiging tot verwaandheid. Dit weet
hij absoluut niet wist hij het wèl, dan had hij beslist
ingegaan op enkele door Tijdgeest gememoreerde feiten,
terwijl z'n zwijgen z'n onwetendheid duidelijk verraadt.
Al wat in de verschillende stukken is beschreven, was
niet het werk van den heer V., is niet op zijn order
geschied. Al wat Tijdgeest beschrijft en al wat vroeger
in De Moker beschreven is, zijn persoonlijke handelingen
van den controleur Dulfer, aan wiens optreden de
reizigers zich heel vaak ergeren, vandaar hun geschrijf.
Laat de heer V. het rijden met open wagens en de
indeeling van den dienst voor z'n rekening hebben
als z'n chef 'n conducteur bijv. eens op een onbeschofte
manier uitvloekt, heeft dan de heer V. hem dit 's mor
gens gelast
Het ontslag van twee conducteurs was mijn be
paalde order zelfs tegen goedspreken voor de cliën
ten, door mijn chef Dulfer.
Ik wist waarom ik hun ontsloeg.
Dat was mijn zaak, niet van anderen.
Ook 't ontslag van den Hoofdconducteur was mijn
werk.
Waarom ik hun ontsloeg is mijn zaak niet van derden.
Hier somt de heer V. op, wat hij alzoo gedaan heeft.
De vette woorden geven 'n zekere pratheid te kennen.
Die we hem wel gunnen. Ik wist waarom ik hen
ontsloeg. Dat was mijn zaak, niet van anderen. Ook
't ontslag van den Hoofdconducteur was mijn werk.
Als wij ooit een greintje achting voor den heer V.
hebben gevoeld, dan is 't er nu wel uit. Hij heeft ge
weten waarom hij hun ontsloeg geweten waarom
hij mannen werkeloos maakte, prijs gaf aan ellende en
ontbering, ellende stortte in de huisgezinnen, waar
vrouwen en kinderen waren, die hongerden! Hij heeft
geweten om welke bagatellen hij 't deed....
Waar zit 't geweten van den man, als hij zóó'n
bekentenis durft neerschrijven
Ook 't ontslag van den Hoofdconducteur, een chef in
den vollen, goeden zin van 't woord, was mijn werk.
Ga er trotsch op! De misdaad van den man was, dat
hij niets anders dan gegevens had verstrekt over de
toestanden aan de Maatschappij, niet aan ons, o edele
heer, niet aan De Moker, doch aan een belangstel
lende. Zoo ge 't jezelf anders verbeeldt, hebt ge't totaal
mis. En nu vreest het schurftige schaap den roskam
nu zijn de toestanden aan de S. T. M. wel zóó door-
en-door slecht dat ze 't licht niet mogen zien.
Als 't feit, door den Hoofdconducteur bedreven, mis
dadig is naar de mate der straf, dan heeft de heer Y.
het oordeel over de S. T. M. zelf geveld
Waarom ik hun ontsloeg is mijn zaak, niet van der
den. Nota bene! Een fraai begripMaar't spreekt sterk
voor onze reeds hierboven neergeschreven meening, dat
de heer V. niet in Nederland, zelfs niet in Europa,
maar in Afrika's woestijnen, schijnt thuis te behooren.
Publieke opinie heeft grenzen ten minste bij
menschen van opvoeding en karakter. Propaganda
maken voor een zaak of blad moet evenzoo omlijnd
blijven gaat men daarbuiten verliest het kracht
en weidenkenden leggen het ter zijde.
Da's nou nog 'ns ferm gezegdEn zoo duidelijk
Want alle menschen ter wereld zijn 't natuurlijk eens
over de „grenzen" der publieke opinie en vooral
menschen van opvoeding en karakter; of onder die
laatste categorie ook meesters in 't maken van broo-
deloozen oftewel uitsmijters behooren, vergeet de heer
V. te melden. Dat dit soort weldenkend is, daarover
kan natuurlijk geen twijfel bestaan.
Al 't verdere wat gezegd en geschreven is over
„open wagens" enz. enz. was steeds in den morgen
van den dag door mij persoonlijk aldus aangegeven.
Voor verdere détails acht ik dit schrijven niet ge
schikt.
Mijn plannen in de toekomst zijn zeker mijn zaak.
Stelde heer V. belast 's morgens hoe vroeg wel
z'n chef met „open wagens" te rijden. Ja, 't weer
is goed. Vooruit dus. Maar 't wordt hondenweer. Toch
open wagens Ja, want èn de heer V., èn de chef
hebben de mogelijkheid niet voorzien, dat de weersge
steldheid veranderen kan!! Nu noemt men dergelijke
gevallen (als we ons niet vergissen) als 't gewone men
schen betreft „allemachtige stommiteiten", maar of dit
wel zoo is als er 'n Ged. Comm. Directeur van een
Schied. Tramw.-Mij. bij betrokken is, dat weten we
niet zoo precies.
Wij achten dit schrijven (tot ons leedwezen verschil
len we hier dus van meening met den heer V.) wèl en
heel bizonder geschikt voor verdere details. We hadden
dan ook gaarne gezien dat de heer V. wat poespas uit
z'n schrijven had weggelaten en ingegaan ware op de
in den loop der tijden geopperde bezwaren, geopen-
De concessie blijft buiten bespreking.