GEVONDEN.
Hei Arbeidscontract en de arbeiders-
No, 22.
ZATERDAG 30 JULI 1904
4e Jaargang.
ORGAAN van de Afdeeling Schiedam der Sociaaldemokratische Arbeiderspartij,
f ABONNEMENTSPRIJS:
25|cent per kwartaal l
franco per post 30 cent j hj V0°™Metalmg.
Losse nummers 2 cent.
Bureau van Redactie en Administratie:
A. WINTERBERG, Raam 27.
ADVERTENTIËN:
3 cent per regel.
Bij abonnement belangrijke kortimg.
Stnkken voor 't eerstvolgend nummer moeten uiterlijk Woensdag a. s. 's middags 12 uur in het bezit der Redactie zijn.
Na afloop van de feestvergadering van de branders
knechts jl. Zaterdag in „Constantia" gevonden een
SLEUTEL
De. rechthebbende kan deze Zaterdagavond of Zon
dagavond terug ontvangen in genoemd gebouw.
Wij leven in een vrij land. De Nederlandsche arbei
der is vrij om te werken, of niet te werken
Stelt de patroon het loon zoo laag, dat men aan de
meest bescheiden behoeften niet kan voldoen, is de
werktijd te Tang, welnu niemand dwingt hem, onder die
voorwaarden den arbeid aan te nemen.
Brengt de werkgever een voor den arbeider nadeelige
verandering in de loonregeling aan, of voert hij andere
nadeelige bepalingen in, de arbeider behoeit zich daar
aan niet te onderwerpen: hij is vrij te vertrekken.
„Bevalt het je niet, dan ruk je maar uit"
is dikwijls het eenige bescheid, dat de werk
nemer ontvangt, indien hij poogt eenige
verbetering in zijn toestand te verkrijgen.
Alleen waar de arbeiders stevig georganiseerd zijn,
gelukt het nu en dan betere voorwaarden af te dwingen
en te behouden. Overigens is de vrijh-id slechts vrijheid
in schijn
De werkgevei' toch is in het bezit der productie
middelen, wordt gesteund door de wetenschap, dat een
leger van werkloozen klaar staat, de openkomende
plaatsen in te nemen. De werknemer heeft niets dan
zijn arbeidskracht ter beschikking. Welke bepaling de
werkgever gelieft te stellen, de werknemer is meestal
gedwongen, zich daaraan te onderwerpen, daar anders
het spook der werkloosheid hem tegengrijnst.
Beide partijen verkeeren dus niet in gelijke verhou
ding. De patroons vormen de sterkere, de arbeiders de
zwakkere partij.
We leven in een tijd van sociale hervormingen, en
wil men nu een sociale wet maken, een wet, die ten
doel heeft de levensvoorwaarden voor de groote klasse
der arbeiders wat te verbeteren, dan kan die wet de
rechten en plichten, zoowel van arbeiders als van pa
troons omschrijven, doch dan moet zij daarbij uitgaan
van dit beginsel
dat de patroon en arbeider nooit als even
sterke partijen met elkaar onderhandelen,
maar dat de arbeider, als de zwakste partij,
moet gesteund worden.
De Minister, die een wet op het Arbeidscontract ont
wierp, weet dit zeer goed. Hjj zegt toch op pag. 3 van
zijn toelichting
„Aan deze eigenaardigheid van den arbeid (n.l. dat
de arbeid van heden, niet na heden nog kan worden
verkocht), die de stelling der arbeiders, vergeleken bij
die der werkgevers, ongunstig maakt, paart zich deze
andere, dat wie van het verkoopen van zijn handen
arbeid moet bestaan, in den regel niets anders heeft,
dan dezen arbeid om van te leven."
„De stelling, dat de arbeider by het sluiten
der overeenkomst in de meeste gevallen in
ongunstiger positie verkeert dan de werk
gever, vindt nauwelijks meer tegenspraak. Het is zoo
ook bij andere overeenkomsten ziet men somtijds, dat
de eene partij sterker, de andere zwakker is. Doch daar
plegen de rollen te wisselen. Bij den koop b. v. is nu
eens de overmacht bij den kooper, dan weder stelt de
verkooper de wet. Bij deze overeenkomst daarentegen
doet zich het verschijnsel voor, dat in den regel
dezelfde partij, namelijk de arbeider, de
zwakke is."
De Minister weet het dus wel, en verwacht mocht
dus worden, dat hij er op uit zou zijn, de zwakkere
partij te beschermen tegen den druk van de sterkere.
Doch wat doet de Minister Hij maakt een ontwerp
van wet op het Arbeidscontract en schuift dat in het
Burgerlijk Wetboek in.
Daardoor wordt niet voldaan aan den eisch, die
gesteld moet worden, dat de arbeiders gesteund
worden tegenover de patroons. Voor de meesten van
hen geldt toch, dat „in andere opzichten billijke conditiën
te bedingen (dan bij de vasttelling van de grootte van
het loon) de druk, waaronder zij voortdurend ver
keeren, niet toelaat" (M. v. T pag. 4). Nu worden door
die inschuiving de werkgevers en de werknemers als
gelijke partijen beschouwd.
En op wat ongelijkheid het moet uitloopen, als men
zwakken en sterkeren op voet van gelijkheid laat onder
handelen en een overeenkomst aangaan, weten wij maar
al te best!
De grondslag van de wet is dus verkeerd
en maakt daardoor rejeds het ontwerp voor
de arbeiders onaannemelijk!
Bovendien heeft deze inschakeling tengevolge, dat
geschillen uit deze wet voortspruitend, door den burger
lijken rechter moeten behandeld worden. Denken we
eraan, dat deze rechters van arbeidsgeschillen niet op
de hoogte kunnen zijn, dat de kantongerechten vaak
met arbeid overladen zijn^ zoodat zelfs eenvoudige
kwesties soms een paar jaren loopen voor er een be
slissing genomen wordt, dan is de bewering niet te
gewaagd, dat de praktijk zal aantoonen, hoe weinig
deze rechtsspraak zal kunnen meewerken om de weinige
rechten, die den arbeider bij dit ontwerp gegeven worden,
te handhaven
Had de Minister een zelfstandige wet gegeven, dan
had hij voor deze geschillen ook een afzonderlijke
rechtsspraak in het leven kunnen roepen, waardoor
meer waarborgen zouden verkregen worden voor een
snellere en meer op kennis van zaken berustende be
rechting.
Het ontwerp bevat eenige bepalingen, welke niet
ongunstig voor den arbeider genoemd kunnen worden,
doch daarnaast meerdere, welke tot zijn nadeel zijn.
We willen op enkele slechts wijzen
Het loon van den arbeider is in den regel zoo laag,
dat hij slechts in het noodzakelijkste kan voorzien.
Daarvan kan en mag niets worden afgenomen. Toch
wordt het boetestelsel, waarbij ook het gezin van den
werkman gestraft wordt, gehandhaafd. Deze boete mag
zelfs het geheele dagloon bedragen. Doqr een of ander
verzuim, kan de arbeider dus het loon van een geheelen
dag kwijt zijn.
In den strijd tot verkrijging van betere arbeidsvoor
waarden is het soms noodzakelijk den arbeid neer te
om daardoor de patroons tot toegeven te
dwingen. Het recht op werkstaking dient dus erkend.
En toch wordt de werkstaking in hooge mate bemoeilijkt,
door de bepaling, dat een arbeider zonder voorafgaande
opzegging den arbeid niet kan neerleggen.
Voor inwonende arbeiders is deze termijn zes weken,
voor de overige een week, doch wordt voor elk vol
jaar, dat de dienstbetrekking onafgebroken duurt, met
14 dagen verlengd. Een arbeider dus, die vijf jaar bv.
bij eenzelfden patroon werkt, kan zijn betrekking niet
verlaten, dan na elf weken van te voren te hebben
opgezegd. Dat gaat zoo door, tot een termijn van zes
en twintig weken bereikt is. Deze termijn kan ook zelfs
dadelijk worden vastgesteld.
Van plotseling neerleggen van den arbeid is bij het
bestaan van dit arbeidscontract dus geen sprake meer.
Doet de arbeider dit toch, dan is hij tot schadeloos
stelling gehouden, waartoe de patroon een deel van het
weekloon kan inhouden, zóó, dat de schadeloosstelling
gelijk staat met het loon over het aantal weken, dat
de arbeid van tevoren moest zijn opgezegd. Dit beteekent
dus, dat de patroon het recht heeft dertien jaar lang,
elk jaar tien weken het vijfde deel van het weekloon
in te houden. Verdient een arbeider bv. f 10.—, dan
houdt de patroon 10 weken lang f 2.— in, en doet dat
13 jaar achter elkaar, om daarvan zich zelf de schade
loosstelling te betalen, als de arbeider vóór den ver
plichten tijd weggaat.
Het gebruik maken van het wapen der werkstaking,
dikwijls gevaarlijk, veelal noodzakelijk, wordt dus in
hooge mate bemoeilijkt. Ook, doordat de arbeiders in
eenzelfde bedrijf, ja zelfs de arbeiders aan één fabriek,
een verschillende opzeggingstermijn in acht moeten
nemen. En wordt het dan toch ter hand genomen, dan
kunnen de overige arbeiders, in dienst van den patroon,
gedwongen worden onderkruipersdiensten
te verrichten, Artikel 1639 zegt toch: „Ingeval van
nood, is de arbeider verplicht arbeid van anderen aard
dan de bedongene of gebruikelijke te verrichten."
Waai- het ontwerp dergelijke bepalingen bevat, waar
het inschuiven in het Burgerlijk Wetboek door gelijkheid
ongelijkheid met zich brengt, daar is het door de
arbeiders niet te aanvaarden en verklaarde de ver
gadering van 5 Juni te Utrecht dan ook volkomen
terecht, dat zij liever
geen wet op het arbeidscontract wensclit
dan deze.
In het welbegrepen belang der geheele arbeiders
klasse, kunnen en mogen de arbeiders niet
anders doen, dan zich zoo krachtig mogelijk verklaren
tegen de aanneming van dit ontwerp.
HET AGITATIE-COMITÉ.
Van onze vroede vaderen.
Smoor-heet was t. In 't benepen hokje, dat publieke
tribune heet, waren we als haring opgepakt, 't Ding
schijnt toch altjjd er maar op ingericht om opkomende
belangstelling in het doen en laten onzer vroeden in
eerste kiem te stikken, want je kèn zóó'n groot-belang
stellende niet zijn, of als-i daar 'ns in zoo'n tempera
tuur 'n twee uur achtereen gestaan hebt, je toch weer
hard er uit loopt. Zitbankjes zijn en blijven ijslijk duur.
De nieuwsbladen waren ten opzichte van de uit-
stedigheid des heeren Versteeg, verkeerd ingelicht
z'n vacantie ging in den 23en en niet den 20en, dus hij
was ter vergadering.
Het eerste belangrijke punt ter behandeling was het
antw oord van den heer de Groot op de beschuldigingen
door den heer P. C. M. Jansen in de vorige zitting
geuit. De voorzitter stelt voor, thans dit incident
kwalificatie van hem voor gesloten te verklaren.
P. C. M. Jansen wil het schrijven van den heer de
Groot zien aangenomen voor kennisgeving, waarvoor de
voorzitter echter niet te vinden is
Op grond hiervan vraagt en verkrijgt de heer P. C. M.
Jansen het woord en worden we vergast op een voor
gelezen, droge „bestrijding" van 's Heeren De Groot's
epistel. Als-i klaar is, slaakt 't geheele auditorium een
onwillekeurige zucht van verlichting, door een oogen-
blik van ademlooze stilte gevolgd, als de voorzitter
vraagt of. een van de heeren het woord verlangt.
De heeren denken ze verwachten, vreezen iets en
schuw zien ze zoo 'ns in 't rond. Aan de dwarstafel zit
de meest-geïnteresseerde te loeren; loeren, zooals hij
t slechts kan, de steeds neergeslagen oogen worden
worden bij voortduring wild opgelicht en een valsche
blik zoekt
De heer De Groot gelooft het niet noodzakelijk op
de woorden van P. C. M. Jansen in te gaan. Échter
hij thans gaarne het incident niet gesloten, doch
z'n schrijven voor kennisgeving aangenomen, daar hij
dan altjjd nog gelegenheid hebben zal, desgewenscht op
de zaak terug te komen.
't Voorstel van den voorzitter werd bij meerderheid
van stemmen aangenomen de heer Dirkzwager zette
van de linkerzijde in om de zaak in den doofpot te
helpen. Vermelding verdient dat de heer Mr. Ja sen zelf
ook vóór stemde! De man schijnt niet voor leering
vatbaar
Dan komt in behandeling 't hier volgend adres:
Aan den Gemeenteraad van Schiedam
geeft met verschuldigden eerbied te kennen:
Nicolaas van Dijk, los werkman bij den reinigings
dienst der Gemeente Schiedam; dat hij, na het onge
val hem op 12 April 1904 bij het gebruik eener
baggermachine overkomen, waardoor hij gedeeltelijk het
gebruik zijner linkerhand verloren heeft, voor zéér vele
werkzaamheden ongeschikt geworden is en het dus voor
hem zéér moeilijk is, in het onderhoud van zijn gezin
MOK