No. 27, ZATERDAG 31 Augustus 1907. 7e Jaargang. Aan de Stadsabonnees ORCAAM der Afd. Schiedam en Vlaardingen der Sociaal demokraiische Arbeiderspartij, Aan de Postabonnees P. L. TAK. f Wordt Lid! De theorie van het kiesrecht. de vei r. B. leider: zalvei bij 1 ABONNEMENTSPRIJS: 25 cent per kwartaal I Uj vooruitbetalin franco per post 80 cent Losse nummers 2 cent. Bureau van Redaktie en Administratie Gebouw „CONSTANTIA", Hoogstraat. Spreekuur voor de Redactie: 's Woensdagsavonds van 7%—81/, uur. ADVERTENTIEN: 8 cent per regel. Bij abonnement belangrijke korting. Stukken voor 't eerstvolgend nummer moeten uiterlijk Woensdag a. s. 's middags 12 uur in het bezit der Redactie zijn. Met 1 September begint het nieuwe kwartaal. Gij zoudt het werk der administratie verlichten, indien het abon nementsgeld vdogj 15 September opgezonden wordt per postwissel. Na/éfeii 15en wordt per postkwitantie over het abonnementsg^tó^beschikt. De Administratie. Met 1 September begint het nieuwe kwartaal. De volgende week zal de Iooper de kwitanties aanbieden. De Administratie. „O, strijders die uw liefde en leven „Uw kracht en geest, uw heldenmoed „Aan heel de menschheid hebt gegeven „U brengen wij een broedergroet." Een verpletterende tijding bereikte Zaterdagavond sommigen, Zondagochtend velenonze partijgenoot Tak is eensklaps overleden. Te Domburg, waar hij bij zijn broeder de vacantierust genoot, werd hij Zaterdagmiddag plotseling onwel en overleed kort daarna: een hartver lamming had een einde aan zijn leven gemaakt. Wij missen een Kamerlid, een Staten- en Raadslid, den voorzitter onzer Vereeniging van Gemeenteraads leden, den redacteur van De Kroniekeen lid onzer programherzieningskommissie, onzer redactioneele ge schillen-commissie, onzen vertegenwoordiger in de Am- sterdamsche Gezondheidscommissie, in de staatscommissie voor de Gemeentefinanciën, in nog menig ander college... Maar vooralde arbeidersklasse heeft een trouwen vriend verloren, een, die haar streven naar een blijder toekomst toegedaan was met een onbaatzuchtigheid en een offervaardigheid als weinigen. Tak's te vroege dood zal mede geweten moeten wor den aan dat gebrek aan voldoende leidende krachten, TIJ dat onze beweging sinds den aanvang gekenmerkt heeft en dat op de schouders van weinigen een arbeidsmassa en een verantwoordelijkheid legt, die beter door velen gedragen werd. Acht-en-vijftig jaar is hij geworden. Pieter Lodewijk Tak werd in het jaar der burgerlijke revolutie, 24 Sep tember 1848, te Middelburg geboren uit een Zeeuwsch geslacht, dat verscheidene mannen aan de openbare zaak LAxiii heeft afgestaande eerste democratische kiesrechtmi nister, Tak van Poortvliet, was zijn neef. Het Volk. irtaal Tak's te vroege dood zal mede geweten moeten worden nding aan dat gebrek aan voldoende leidende krachten in onze beweging. Deze weinige woorden zeggen genoeg. In onze beweging zijn te weinig krachten voor het vele, dat er te doen is Dan zijn er nog in verschillende Afdeelingen onzer partij krachten welke zich niet beschikbaar stellen. Komt, kameraden, laat ons allen onze plicht doen, zooals Tak ze altijd heeft opgevat. Door gezamentlijk onze krachten aan de beweging te geven, handelen we geheel in den geest van onzen overleden partijgenoot. Het zij ons aller streven glerkers, steunt de sociaal-demokratie, ©nttrekt U niet aan dezen plicht. Raadpleegt toch Uw kameraden, öie van haar doel zijn onderricht. Hoont, dat 't is Uw ernstig streven Md te worden van deez' partij, Mn de toekomst U te geven, öoor U te scharen aan onze zij. Zooals wij de vorige week uiteenzetten, is de kies rechtkwestie als zoodanig van zuiver burgerlijken oor sprong, maar is zij in de handen van het proletariaat thans bezig een wapen tegen de bourgeoisie te worden. Wij zullen nu eens de theorie van het kiesrecht uiteen zetten om dan de volgende week nog nader te ontwik kelen, in hoeverre het proletariaat in het kiesrecht een wapen kan vinden tegen de burgermaatschappij en den burgerstaat. Het kiesrecht is volgens het gansche spraakgebruik zoowel het recht om te kiezen en te stemmen als het recht om gekozen te worden. Al de verschillen in termen, die de wet- en rechts-geleerden hierbij maken, zullen wij hier terzijde laten, omdat die met de theorie als zoodanig niets uitstaande hebben. Wij zullen alleen spreken van het recht om te kiezen en te stemmen en het recht om gekozen te wordenwant daar bepaalt in theorie en praktijk zich toch alles toe. De burgerij, door haar bedrijfsarbeid (nijverheid en handel) tot grootere samenwerking gekomen dan ooit noodig of mogelijk was geweest voor de edelen in den middeleeuwschen leenstaat (feodalen staat), kwam daar door vanzelf tot een andere staatsopvatting dan vóór hen de adel. Deze had voor eigen zelfstandige macht zoo weinig mogelijk „hoogste" gezag noodig en zooveel mogelijk onafhankelijk gezag in eigen, kleinen kring. De burgerij daarentegen had ter verdediging van haar meer gemeenschappelijke bedrijfsbelangen een meer algemeen gezag noodig over een zóó groot gebied als er samen werking was in de bedrijven, vooral nijverheid en handel. Terwijl de edelen dus op grond van hun belangen tot den eisch kwamen van een staatkundig gezag, gevormd door de vrijwillige samenwerking van zelfstandige macht hebbers (de edelen), terwijl de adel dus kwam tot den eisch van een zoogenaamd gecentraliseerd staatkundig gezag niet in één centrum, middelpunt, samengetrok ken), kwam de burgerij eveneens op grond van haar belangen tot den staatkundigen eisch van centraliseering van het gezag, (met andere woorden de samentrekking in één centrum of middelpunt). Maar de burgerij kon dat centrale gezag niet zonder meer toevertrouwen aan den (uit den adel voortgekomen) koning. Het liefst had zij een staat zonder koning, met een zuiver burgerlijk centraal-gezag, gesticht; in Nederland (door den 80-jarigen oorlog) en in Zwitserland (na een strijd van een paar eeuwen) gelukte datin de andere deelen van Europa mislukte dat evenwel en moest de burgerij naar een middel zoeken om het koningschap aan haar belangen dienstbaar te maken en te onderwer pen. De burgerij vondt dat middel in de vervorming van den onbeperkten koningsstaat in een monarchie met een grondwet, die de macht van den koning beperkte en een deel van de macht en het gezag in handen stelde van een „volksvertegenwoordiging." Dat de koningen probeerden- en nog steeds in verscheidene staten pro- beeren, de macht dier „volksvertegenwoordiging" zoo klein mogelijk te houden, ligt evenzeer voor de hand als dat de burgerij trachtte haar invloed zoo groot mo gelijk te maken door uitbreiding van de macht der „volksvertegenwoordiging." Daardoor ontstond aan de eene zijde de poging van den vorst en den adel, om een volksvertegenwoordiging van „koningsgetrouwe" burgers te krijgen en dus alleen aan dat deel der burgerij invloed op de samenstelling der volksvertegenwoording toe te kennen, dat in zijn werkzaamheden (als ambtenaar, in zeer afhankelijke bedrijven als de hofnijverheid, enz. geheel afhankelijk was van den vorst en zijn hof of door groote inkomsten een naapend aanhangsel van hof en adel was geworden. Deze poging bracht logisch de theorie van het „beperkte" kiesrecht; en voor de uitsluiting van het kiesrecht vond men gemakkelijk de stellingen van onbevoegdheid tot oordeelen, gemis aan welstand, af hankelijkheid door bedeeling en dergelijke. Maar daar tegenover kwam de groote massa der burgers met haar poging om een volksvertegenwoordiging van „burgerij getrouwe" afgevaardigden te krijgen en dus zooveel mo gelijk de geheele burgerij invloed toe te kennen op de samenstelling dier vertegenwoordiging; daardoor werd dan vanzelf de invloed van het „koningsgetrouwe" deel der burgerij opgeheven en kwam de zuiver-burgerlijke invloed beter tot zijn recht. Deze poging der burgerij bracht logisch de theorie van het „onbeperkte" kies recht en voor de verdediging dier theorie vond men gemakkelijk de stellingen van gelijkheid van alle inwo ners, het recht van verdediging van eigen belangen, de noodzakelijkheid om zelf voor zijn eigen belangen te kunnen opkomen, het landsbelang, om aan alle groepen van inwoners recht van medespreken in de landszaken te geven, enz Zoo werd voor de burgerij de theorie van het onbeperkte kiesrecht deels een afwering van machtsbeperking en onderdrukking tegenover vorst en adel, deels een grondslag voor de vestiging van eigen macht en invloed. Deze oorsprong van de kiesrechttheorie in en door den strijd om het staatkundig gezag tusschen vorst (met adel) en burgerij heeft nog heden ten dage tengevolge, dat achter de behandeling en bespreking van deze theorie zelf steeds de machtsstrijd opduikt, steeds de herinnering opdoemt aan den, achter die theorie staanden, strijd om het gezag. En waar nu het proletariaat zich aan gordt tot den strijd tegen de burgermaatschappij en steeds grootere kracht ontwikkeld wordt door het ont wakende proletariaat, nu komt die herinnering aan dezen gezagsstrijd nog scherper en heller te voorschijn dan bijv. een 15 jaar geleden. De theorie is er intusschen, en ze heeft recht van bestaan om reden van recht, van zedelijkheid, van volks belang. De bevolking van een land bestaat uit de gezamenlijke bewoners daarvan, die voor een zeer klein deel vreemdelingen zijn en voor het grootste deel in dat land geboren inwoners (of „inboorlingen"). De kracht van dat land hangt in de allereerste plaats af van den meerderen of minderen rijkdom van den bodem hoe rijker die is, des te meer inwoners kan dat land „voe den" en des te krachtiger kan het zijn. Zijn grootste kracht bereikt een land evenwel alleen dan, wanneer alle inwoners zonder onderscheid persoonlijk hun grootste krachtsontwikkeling (lichamelijk, geestelijk en zedelijk) kunnen bereiken. Maar de geschiedenis van alle volkeren en alle tijden zonder onderscheid is daar om te bewijzen, dat iedere regeering van grootere of kleinere deelen der bevolking maar met uitsluiting van een deel daarvan steeds tengevolge heeft, dat de krachtsontwikkeling van dat land en die bevolking ver beneden het maximum blijft. Uit de geschiedenis is daarentegen ook het bewijs te leveren, dat een maximum-kracht (en ook daarmee een maximum-geluk, indien de voortbrengingsomstandig- heden goed geregeld zijn) verkregen wordt, wanneer alle deelen der bevolking zonder eenig onderscheid hun in vloed op den gang van zaken in hun land kunnen laten gelden. Nu kan men toch wel als een zedelijk onaantastbare stelling aannemen, dat die regeering en die regeerings- vorm de beste zijn, die een volk zijn maximum-kracht (lichamelijk, geestelijk en zedelijk) helpen bereiken en het tevens een maximum-maatschappelijk geluk helpen verkrijgen. Het streven van ieder goed-willend mensch moet dus wezen ook het zijne tot bereiking van een dergelijke regeering en een dergelijke regeeringsvorm bij te dragen. En waar nu bewezen kan worden uit de feiten, dat iedere uitsluiting van een deel der landsbe- volking de bereiking van dat doel belet, moet iedere dergelijke uitsluiting worden bestreden. In landen met een volksvertegenwoordiging (voor den eenvoud der uiteenzetting en voor de kortheid laten wij de andere nu buiten bespreking) wil dat dus zeggen, dat ieder inwoner zijn aandeel in de samenstelling dei- volksvertegenwoordiging moet kunnen hebben, daar krach tens het te bereiken doel recht op heeft en dat op grond van het algemeene volksbelang kan eischen. Aan dit voornaamste grondbeginsel der kiesrecht theorie kunnen nog andere van meer en minder betee- kenis worden toegevoegd. Een onrecht is het bijv., voor een geheel volk wetten te laten maken door een deel daarvan en den druk van belastingen, militarisme, recht spraak, enz. op te leggen aan een dikwijls groot ge deelte van een volk, zonder dat dit gedeelte voor zijn belangen daarbij kan opkomen; recht is het, aan het DE MOKER

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1907 | | pagina 1