En in ieder geval hadden B. en W. het offic. verslag van die Raadszitting van 28 Dec. 1906 moeten raadplegen om te voorkomen dat zij zich zoo kras als vervalschers der geschiedenis en verdraaiers der waarheid aan de kaak konden stellen. De Bruin begon met aanhalingen nit het Raadsver- slag van 28 Dec. 1906 om te bewijzen, dat B. en W. een voorstelling van het toen genomen besluit gaven, die in strijd met de waarheid is. Wij laten die aan halingen hier volgen Blz. 572. de heer Qouka wenscht voor te stellen, B. en W. een crediet te verleenen om een proef te nemen tot het brengen van kunst onder het volk. Blz. 575. De heer De Oroot wenscht de redactie van het voorstelG-ouka te wijzigen zóó, dat subsidie verleend wordt aan die vereenigingen die opvoedend werken. Blz. 577. De heer Witkampffuit de thans gevoerde discussie kan voldoende blijken, dat aanvrage om sub sidie bij den Baad een welwillende ontvangst wacht... Blz. 577. De heer Qoukaindien een subsidie wordt toegekend, moet dit alleen zijn, wanneer aan hetgeen men voor heeft een opvoedend karakter ten grondslag ligt. Anders behoort geen subsidie te worden verleend. Verhooging van den kunstzin bij het volk staat bij spreker op den voorgrond. Alle volksfeesten liggen buiten de bedoeling van het door spr. gedane voorstel. Blz. 578. De heer Qoukahet eene is een „feest", het andere een „moreele school." Blz. 581. De VoorzitterWanneer de heer Gouka zjjn amendement zou willen wijzigen in den vorm onge veer als door den heer de Groot is aangegeven, dan gelooft spr. dat men iets tot stand zal kunnen brengen waarop Schiedam trotsch zal kunnen gaan. Blz. 584. De heer de Groot zou niet graag willen dat hij uit een financieel oogpunt de opvoeding of ver edeling van het volk zou bemoeilijken. Zelfs al ware een hooger bedrag dan de heer Gouka heeft genoemd daartoe noodig, zou spr. daartegen geen bezwaar hebben. Blz. 585. De heer de Groot: tegen het beginsel van het amendementGouka heeft spr. geen bezwaar. Daarin wordt echter een bedrag van f 2500.— genoemd, ter wijl spr. meent dat f 1000.voldoende zullen zijn. Uit deze aanhalingen blijkt zonneklaar, dat het ging om het beginselsubsidie te verleenen aan vereenigingen, die in de plaats van de kermis aan het volk opvoedend, veredelend genot willen en kunnen schenken, kunst brengen aan het volk. En de Voorzitter meende, dat een dergelijke vereeniging zeker wel tot stand zou komen en Schiedam trotsch zou kunnen zijn op zoo'n vereeniging, werkend in de opvoedende, veredelende richting van het voorstel Gouka, gewijzigd naar het amendementde Groot. Het voorstel—Gouka wordt daarna verworpen met 13 tegen 3 stemmen (van Westendorp, Gouka, Ris); het voorstel—de Groot aangenomen met 10 tegen 6 stemmen. Vóór stemden: van der Velden, van der Poel, van der Drift, Beukers, Smit, Tegen stemden: Honnerlage Grete Lagerweij van Westendorp de Groot, Nolet, Witkampf, Gouka, Bender. Van der Schalk Loopuyt Ris. Toen stemden dus 8 van de 10 klerikale raadsleden vóór een subsidie aan vereenigingen, die opvoedend en veredelend voor het volk zouden werken. Het was een sterke inzet van het debat door de Bruin, deze herinnering aan de beraadslagingen en be slissingen van den Gemeenteraad van nog geen 2 jaar geleden. Sterk kwam daardoor de onware voorstelling van het prae-advies van B. en W. uit. En scherp staken de lage partijbedoelingen der krerikalen met hun oppo sitie tegen de subsidie aan „Kunst aan liet Volk" daar tegen af. De Bruin liet dan ook niet na, de houdiDg van de klerikalen, den Voorzitter voorop, in de zitting van 28 Dec. 1906 tegenover de houding van de kleri kalen thans te stellen, en den draai die zij genomen hebben te verklaren uit haat tegen de ontwikkeling die „Kunst aan het Volk" de arbeiders in de eerste plaats wil verschaffen en uit haat tegen deze vereeniging als zoodanig. De Voorzitter kon tegenover dezen aanval niet anders dan een pover figuur slaan. Hij bracht hulde aan „Kunst aan het Volk" maar verklaarde dat geen subsidie kon worden gegeven omdat K. a. h. V. „geen vermaak" geeft maar iets hoogers wil. De aanhalingen, die de Bruin uit het officieele verslag deed, werden door den Voorzitter armzaliglijk genegeerdhij verschool zich achter het woord „vermaken"en hij durfde het, uit louter partijzucht tegen K. a. h. V., zelfs aan, te ver klaren dat de gemeentekas wèl geld mag toestaan voor de lage uitspattingen van een zoogenaamd volksfeest zooals de Oranjevereeniging geeft maar niet voor de hoogere opvoedende veredelende uitvoeringen van „Kunst aan het Volk." Deugd en ondeugd wisselden aardig stuivertje bij den voorzitter.. Dat komt van het politieke Christendom en van antirevolutionaire partijzucht. Na den voorzitter kwam de heer Gouka aan het woord, wjj nemen diens verdediging van de subsudie geheel over uit het verslag der Sch. Crt, De heer Gouka verwondert het wel, dat het D, B. weer is gekomen met afwijzend voorstel, ook na de verdediging daarvan door den voorzitter. Een feit is het, dat de Raad in principe besloten heeft om subsidie te geven aan vereenigingen die veredeling van vermaken zouden brengen. Als ééne vereeniging opvoedend werkt dan is het zeker „Kunst aan 't Volk", een vereeniging die werkt op een manier waarvoor spreker gaarne wil verklaren den hoed af te nemen. Dat zjj niet zoo door kan gaan, begrijpt ieder die wel eens aan het roer eener vereeniging heeft gestaan. Het spjjt spr. dat de Oranjevereeniging in het debat betrokken is en dat door voorzitter is gezegd dat haar feesten de bedoeling is geweest van den Raad. Maar spr. kan verklaren, dat hij Diet alleen staat in zijn meening, dat de feesten der Oranjeveréen. niet de bedoeling is geweest. Zjjns inziens is de invloed daarvan op het volk dezelfde als die van de kermisopbouwend zijn ze in elk geval niet en als beweerd wordt dat dat een vermaak is, dan zegt spreker dat het dan toch een vermaak van verdacht allooi is. Wanneer gezegt wordt dat „Kunst aan 't Volk", geen vermaak biedt, dan wil spreker daarop ant woorden met de vraaghet is toch geen begrafe- nisvereeniging Die haar kunstavonden bijwonen gaan daar toch heen om te genieten Volgens de opvatting van een groot deel der burgerij doet „Kunst aan 't Volk" volkomen wat door spreker gewenscht werd en ook wat door den Raad wenschelijk werd geacht om een subsidie toe te kennen en het bevreemd spreker., dat het Dag. Bestuur de stemming van toen voortdurend heeft genegeerd. Spr. heeft zich met voordacht vandaag zoo be daard uitgedrukt als hem mogelijk wasmocht hij een woord hebben gebruikt dat te scherp was, dan heeft hij dat niet willen bezigen. Spr. eindigt met te verklaren dat een hulde aan „Kunst aan 't Volk." den Raad in elk geval past. De Voorzitter raakte nu nog meer in den knel. Hjj dikte zjjn hulde aan „Kunst aan het Volk" aan en sprak zelfs met „liefde" over deze vereeniging. Zijn anti-revolutionaire partijzucht liep ook te erg in den kijker. Maar toen beging hij een nieuwe onhandigheid. Hjj beriep zich op den heer de Groot en diens uit latingen in de zitting van 28 Dec. 1906, o. a. diens niting over „hoog genot naast vreugde." Best, zei de heer Gouka daarop, maar waarom d n alleen de „vreugde" der Oranjevereeniging en niet het „hoog genot" van K. a. h. V. door een subsidie gesteund De Voorzitter zat op De heer de Groot kwam toen natuurljjk ook uit den hoek, de onhandige voorzitter had dat uitgelokt. Eo met nadruk verklaarde de heer de Groot, dat hij het tegendeel gezegd en bedoeld had van wat de voorzitter hem toedichtte en dat hij wel degelijk vereenigingen als Kunst aan het Volk met zijn voorstel op 't oog had, zooals bjj de beraadslagingen in Dec. 1906 ook duideljjk was gezegd. Nu kon de voorzitter er heelemaal niet meer uit en was hulp van zijn klerikale partjjgenooten en bond- genooten gewenscht. Welk een droevige figuur is toch zoo'n hulpelooze, onhandige voorzitter, die onder den dwang van zjjn partijschap deugd en ondeugd stuivertje moet laten wisselen De heer Wittkampf kwam 't eerst op de vlakte. Handig ontweek hij de debatkwestie, waarin hij niet anders dan een ellendig figuur had kunnen slaan omdat hjj den 28 Dec. 1906 gestemd heeft vóór het voorstel de Groot, welks uitvoering hij ook nu weer wilde hel pen beletten. Ook hier het stuivertje wisselen van deugd en ondeugd dus! Wat heeft onze partijgenoote Roland Holst de moreel der burgerpartijen, in 't bjj- zonder der klerikalen, toch prachtig getypeerd, en met welk een onbegrijpelijke verblinding was de heer Goslinga geslagen, toen hjj deze typeerende uitdrukking, zjj 't ook uit haar verband gerukt, aanhaalde De heer Wittkampf dan ontzeilde de kwestie en verklaarde tegen subsidie te zullen stemmen, omdat hij (met bloedend harteook tegen de subsidie aan de Oranje vereeniging had moeten stemmenJa, ja, zoo wreken zich de zonden reeds op aardeDe vorige maal stemde men de subsidie van Kunst aan het Volk af omdat er geen post voor op de Begrooting was uitge trokken. Toen de Oranje-Vereeniging kort daarna ook om subsidie kwam, zat men met dat erg gezochte argument van de begrooting en moest men wel ook de Oranje-Vereeniging subsidie weigeren. En nu weigert de heer Wittkampf K. a. h. V. subsidie, alleenlijk omdat hij die destijds ook aan de Oranjevereeniging heeft helpen weigeren. Straks krijgt deze laatste dus ook weer nul op het rekwest, omdat nu K. a. h. V. niets kreeg. Wat draait zoo'n handig mensch als de heer Wittkampf zich zelf er toch lekker in Deze afpoeiëring van 't geval door den heer Witt kampf redde natuurlijk den Voorzitter niet uit zijn benauwde positie. Ook de anti-revolutionaire klerikalen moesten dus op de vlakte. Zij kwamen met het jongste lid, den heer Goslinga. Een ervaren debatter met zeldzame routine zou moeite gehad hebben, den Voorzitter uit zjjn treurige positie te redden. Een op en top onervaren man als de heer Goslinga, die door zjjn overal uitstralende verwaandheid bovendien tot het uithalen van stommiteiten voorbestemd is, kon niets anders dan de boel nog meer bederven. Het verslag der Nieuwe Schiedamschen Courant bevat van deze rede van den heer Goslinga het volgende verslag: De heer Goslinga zegt, daar waar is, duidelijk uiteen te zetten, welke bezwaren er tegen „Kunst aan het Volk" bestaan, hij daaraan wil voldoen. De bezwaren zijnde tooneelvoor- stellingen, gewoonlijk op Zondag, terwjjl een ge deelte der burgerij dat gedeelte dat met Zon dagsrust ook Zondagsheiliging wil, tegen alle tooneelvoorstellingen, onder welken vorm ook, is en meent het geld van alle burgers daarvoor niet mag besteed worden, ook al was de gemeeutekas zeer ruim voorzien. Dat de Vereeniging bederf werend werkt, kan zjjn, maar alle waarborg ont breekt, dat dit op den duur zoo zal zjjnde voor zitter der vereeniging is een sociaal democraat en de sociaal-democraten hebben geen vasten vorm van zedeljjkheid. Spr. houdt dit ondanks onderbre- king volmevr. Roland Holst zei toch, dat deug| en ondeugd stuivertje wisselen. Dus zal hn zich op verschillende gronden bij het voorstel van B. en W. neerleggen. De heer Goslinga heeft in de eerste plaats door den verkeerde voorstelling der feiten en de mededeeling van de halve waarheid zich schuldig gemaakt aan' heele misleiding. (Ondeugd en deugd wisselden dus stuivertjeKunst aan het Volk gaf n.l. op Zondag 17 November een Concert, Maandag 16 December Voordracht-avond (Royaards), Zondag 2 Februari een Tooneel- en Voordracht-avond, Maandag 2 Maart een Orkeri-avond, Maandag 6 April een Tooneel-avond. Het nieuwe seizoen is begonnen met een Tooneel- avond op Maandag 28 September en de tweede avond zal 9 November, ook een Maandag, zjjn. Meer dan deze feiten hoeven wjj niet te noemen, om den heer Goslinga in dit deel van zijn betoog voldoende te weer leggen. In de tweede plaats heeft de heer Goslinga den anti revolutionairen Voorzitter het tegendeel van een dienst bewezen door met een stelletje „beginselen" voor den dag te komen, die de partijdigheid en partijschap van den Voorzitter nóg treuriger lieten uitkomen en boven dien aan alle zjjden, in de eerste plaats bij de katho lieken, weerzin moeten wekken. Want de heer Goslinga verklaarde niet, dat hjj uit persoonlijke overtuiging tegen het tooneel en voor Zondagsheiliging is. Maar hij zei zeer nadrukkelijk, dat hjj als antirevolutionair een ander gebruik van den Zondag dan hij wil, door raenschen met geheel andere opvattingen dan hij heeft, wil trachten te beletten, en dat hij, omdat hij tegen het toneel is, dus ook anderen die niet daartegen zijn, bjjv. door weigering van een subsidie uit de gemeente kas, zal helpen beletten zich het genot van goede tooneelkunst te verschaffen. De heer Goslinga washier niet eenvoudig een man, die zijn persoonlijke beginselen uiteenzette, maar de echte Calvinistische dwingeland en vrijheidsvermoorder, die wel het recht van eigen anti revolutionaire meening opeischt maar ieder ander het recht van een andere meening ontzegt. De katholieken hebben een mooi exemplaar in den Raad gebracht en kunnen daarvan nog pleizier beleven En in de derde plaats was het buitengewoon dom van den heer Goslinga, nu het argument van den soci- aal-democratischen voorzitter te laten hooren. Want het is nog niet lang geleden, dat voorstellen van het Werkloosheids-Comité, waarvan van Leeuiven eveneens voorzitter is, in den Raad in behandeling kwamen. Toen bleef het argument van den sociaal-democratischen voorzitter rusten. Als dat argument wezenlijke waarde had, zou de heer Goslinga het toen moeten hebben noemen. Maar hjj weet, dat het oen waardeloos argu ment is. Daarom was het voor den dag halen ervan ter bestrjjding van „Kunst aan het Volk" een daad van de meest ongeoorloofde en lage partijschap, die men zich denken kan. Ook hier weer wisselden deugd en ondeugd stuivertje. Over de zedelijkheidsuitlating van den heer Goslinga nemen wjj hem elders in dit blad onder handen. Het was niet te verwonderen, dat Mr. Jansen het harst zijn ingenomenheid met Goslinga's aanval op de sociaal-democraten toejuichten. Want het zijn de sociaal-democraten, die Mr. Jansen van zijn voetstuk Het verslag van den „Schied. Ct." laat de voorzitter zeggen; „de vereeniging „Kunst aan het Volk" nu geeft geen vermaak, want wat die vereeniging geeft staat veel hooger." Het verslag van den „Nieuwe Schied. Ct." geeft dit aldus weer „maar dat doet „Kunst aan het Volk" niet; daarvoor staat ze te hoog." In beide verslagen dus hetzelfde; of zal de burgemeester op nieuw deze verslaggevers heeten liegen Zie ons artikel „Wie liegt

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1908 | | pagina 2