De uitwerping van De Bruin uit de
Commissie voor Gemeentewerken.
Maar Dr. Ris nam dit adres te baat, om er op te
wpen, dat de vergoeding van f 100.— voor de be
handeling van gebrekkige kinderen veel te laag was.
Hij zette het groote belang van die behandeling uiteen
en constateerde dat reeds menig gebrekkig kind van
zyn eigen patiënten door den heer Krijger recht" was
gemaakt. Maar tevens toonde hij ook aan, dat een
betaling van f 100.belachelijk was, zelfs als er maar
3 kinderen in behandeling zijn zooals op 't oogenblik
want dat beteekent 6 lessen per week of f 300.,p.
jaarEn hoe vaak zijn er niet veel meer kinderen in
behandeling (later noemde de wethouder van onderwjjs
zelfs een getal van 12 a 14 als in behandeling zjjnde
geweest)Bovendien betaalt een gemeente als Delft
f 10.— per maand voor ieder kind en betaalt daarmee
niets te veel.
Daar zat de pan. De Wethouders poogden het af
wijzend advies van B. en W. te redden. Maar het
lukte niet. De aanval van Dr. Ris was te krachtig
geweest. En op voorstel van den heer Van der Schalk
werd B. en W. opgedragen, een andere meer billijke
regeling van betaling voor dezen dienst te ontwerpen
en bij den Raad in te dienen.
De Voorzitter vergat toen heelemaal te laten stem
men over het voorstel van B. en W. om den heer
Krijger huur te laten betalen voor het gymnastiek
lokaal voor eigen lessenZoo'n voQrzitter
Ten slotte kwam de motie-de Groot inzake het werk
liedenreglement aan de orde. Deze motie stelde voor,
een commissie van raadsleden te benoemen om het
ontwerp-werkliedenreglement om te werken in de
richting van de wenschen der arbeidsorganisaties.
Tevens was een motie-Goslinga ingediend, die alleen
bij eventueele verwerping van de motie-De Groot moest
behandeld worden, goedkeuring van de grondbeginselen
van het ontwerp uitsprak, uitstel van behandeling tot
na de begrooting voorstelde en overlegging van het
dossier der Comm. vroeg.
Nadat de heer Honnerlage Grete, die Voorzitter van
de reglements-commissie was geweest, zich tegen zulk
een Commissie had verklaard als zijnde ongebruikelijk,
kwam de leider der uiterste reactie, de heer Goslinga
voor den dag met een bestrijding van de motie-De
Groot. Hij verklaarde het met de beginselen van het
ingediende ontwerp eens te zijn al, vond hp het op
ondergeschikte punten voor verbetering vatbaar. Daaren
tegen was hij het oneens met de beginselen van het
adres der gemeentewerkenlieden-organisaties. Deze
verklaring moeten de Patrimoniummannen uit die organi
saties eens goed overdenken en goed onthoudenZijn
argumenten daartegen warendat door de organisaties
een reglementeering in allerlei onderdeelen werd geëischt,
terwijl het aangeboden ontwerp terecht niet meer wilde
zijn dan een grondwet; en dat het scheidsgerecht
in strijd is met het beginsel onzer wetgeving „wie
benoemt, ontslaat ook", omdat daardoor de eindbeslissing
over ontslag uit handen genomen wordt van B. en W.,
die de benoeming doen.
Wat zijn eigen motie betreft, zeide de heer Goslinga
daar later nog wel wat over te zullen zeggen, zoodra
ze aan de orde kwam. Hij wist toen dus reeds dat
die motie aan de orde zou komen en de motie-De
Groot zou worden verworpen.
De heer De Groot verdedigde vervolgens zijn motie. Hij
miste in het ontwerp iedere regeling (niet in onderdeelen
maar in beginsel) van arbeidstijd, loon, werk in geval
van werkstaking, spreekuur der directeuren voor de
werklieden, en scheidsgerecht. Hjj wees op Maastricht
en Zaandam om de mogelijkheid van zulk een regeling
als de organisaties wenschen aan te toonen. En uit
een door Min. Kuyper ingediend wetsontwerp ter ver
andering van eenige artikelen der Gemeentewet bewees
hij, dat Min. Kuyper precies hetzelfde wilde en zelfs
ten deele (o.a het scheidsgerecht) verplichtend wilde
stellen als de organisaties verzochten. Ten slotte wees
hij er op, dat de Raad mee moest gaan met zjjn tijd en
de meezeggenschap der organisaties moest aanvaarden.
De heer Honnerlage Grete ontkende, dat hun ontwerp
al de door den heer De Groot genoemde onderwerpen
eenvoudig niet geregeld had, het had ze alleen anders
geregeld dan de heer De Groot wenscht.
De heer De Groot erkende, dat inzake arbeidstijd
van een maximum sprake was maar toch niets meer,
en toonde aan dat de heer Honnerlage Grete met
zoovele woorden erkend had, dat de door hem ge-
wenschte onderwerpen niet waren geregeld.
De heer Goslinga kwam nu opnieuw aan het woord.
Hij schimpte wat op de vrijzinnig-democraten en den
Amsterdamschen Raad. Hij beweerde, dat de arbeiders
organisaties en de heer De Groot wel degelijk alles
willen regelen, maar dat bijv. in de regeling van het
loon „elasticiteit moet zitten om in overeenstemming
met de werkelijkheid te blijven" (woordelijk aldus
en dat deze dus niet vastgelegd mag worden in een
reglement. En hij herhaalde, dat een scheidsgerecht in
strijd met de wet B. en W. de verantwoordelijkheid
ontnam. Voorts betreurde wij het, dat de heer De Groot
de toelichting van Dr. Kuyper op het aangehaalde
ontwerp niet had voorgelezen En daarmee was het uit.
De heer Van Westendorp verklaarde, met de motie-
De Groot te zullen meegaan.
De Bruin verdedigde daarop de medezeggingsschap
der organisaties en verweet den heer Goslinga, dat
deze wel steeds van sympathie met de organisaties
spreekt maar ook even geregeld de arbeidersorganisaties
buiten alles helpt houden en in de praktijk negeert
Dr. Ris nam den heer Goslinga even onder handen
over diens schimpen op de vrjjzinnig-democraten en
verweet hem ,,de zaak tot een partijkwestie te hebben
verlaagd". Hjj wees er op, dat anti-revolutionairen,
katholieken en vrijzinnigen het over deze zaak feitelijk
ten volle eens zijn.
De heer De Groot vulde de mededeelingen van
Dr. Ris aan en wees er op. dat althans de anti-revo
lutionaire, katholieke en vrijzinnige democraten en ook
de sociaal-democraten het ten volle met elkaar eens
waren over dit ontwerp, maar dat daartegenover anti
revolutionaire, katholieke en vrijzinnige conservatieven
staan, die het met den heer Goslinga eens zjjn. En
hij las toen, ingaande op 't verzoek van den heer
Goslinga, het betreffende deel der memorie van toe
lichting van Min. Kuyper voor, waarin een krasse ver
dediging van het standpunt van de motie-De Groot en
de verlangens der arbeidersorganisaties stond.
Ondanks dat bleven de conservatieve rechtschen op
hun stuk staan. Ze hadden immers van te voren al
besloten, de motie-de Groot te verwerpen!
En met koude spot legden de heeren van Rechts de
motie-de Groot onder de clericale guillotine. Als beul
en beulsknecht traden op de heeren Van der Schalk
en Kranen.
Er vóór waren alleen de heeren Van Westendorp,
Koopmans, De Groot en Ris en onze partijgenoot De
Bruin.
De motie-Goslinga werd daarop zonder hoofdelijke
stemming aangenomen, nadat de voorsteller eerst den
kop ervan (verklaring van instemming met de grond
beginselen van het ontwerp) had ingeslikt.
Het is met deze zaak dus precies gegaan zooals wij
hebben voorspeld. De Raad toont bij iedere gelegenheid,
die er zich voordoet, op een 5-tal leden na uit de meest
uiterste conservatieve, reactionaire elementen te bestaan.
Voor de arbeiders, ook de „kerkelijke" zijn beraadsla
gingen en besluiten als de hier behandelde al zeer
leerzaam.
Na de Openbare Vergadering van Dinsdag 12 Oct.
richtte het Bestuur van de Afd. Schiedam der S. D. A. P.
zich tot den Gemeenteraad met het verzoek, „zoodanige
maatregelen te nemen, dat de ril of niet juistheid der
genoemde beschuldiging (van onbetrouwbaarheid n,l.)
overtuigend worde vastgesteld, en daarna de gemeente
naren volledig dienaangaande in te lichten." Een afschrift
van de motie, door de Openbare Vergadering van 12
Oct. aangenomen, en een memorie van toelichting ver
gezelden dat adres.
Het afdeelingsbestuur stelde zich vervolgens officieel
in verbinding met de rechtsche raadsfractie, teneinde de
inwilliging van het in bovenstaand adres gedaan ver
zoek verzekerd te krijgen. Op zijn schrijven ontving het
Dinsdagmorgen een schriftelijk antwoord, aldus luidende:
In antwoord op uw schrijven van 18 dezer
melden wij U dat wjj ons als Rechtsche Raads
fractie op geenerlei wijze hebben uitgesproken over
onbetrouwbaarheid van den Heer De Bruin.
Verder inlichtingen kunnen wij U niet verstrekken.
De afdeelingsvoorzitter had vervolgens nog een
onderhoud met den Voorzitter der Rechtsche Raads
fractie om te voorkomen dat er verschil in opvatting
over de beteekenis der gebezigde uitdrukkingen zou
kunnen bestaan. Het bleek toen, dat de Rechtsche
Raadsfractie wezenlijk bedoelde uit te spreken, dat zjj
geen beschuldiging van onbetrouwbaarheid had uitge
bracht en daarvoor ook geen termen aanwe ig achtte.
Dat zij geen „verdere inlichtingen wilde geven, waarom
zij De Bruin dan wèl uit de Commissie voor Gemeente
werken smeet, ligt voor de hand. Evenzeer als het voor
de hand ligt, dat wij zoometeen nog eens zullen nagaan,
welke reden daarvoor dan wèl heeft bestaan.
Intusschen werd door dezen gang van zaken de
behandeling van het bovengenoemde adres zeer gemak
kelijk. De Bruin kon nu zelf in 't openbaar het ant
woord geven op het verzoek om inlichtingen en persoon
lijk „de al of niet juistheid der genoemde beschuldiging"
vaststellen en „de gemeentenaren volledig dienaangaande
inlichten." Het doel van het adres was daarmee ten
volle bereikt.
Wjj zijn over dezen afloop zeer tevreden. Het is nu in
Openbare Raadszitting op grond van een officieel stuk der
Rechtsche Raadsfractie kunnen uitgesproken wordendat
er geen termen voor een beschuldiging van onbetrouwbaar
heid van De Bruin aanwezig zijn. Het inzenden van boven
genoemd adres heeft dat mogelijk gemaakt. En waar uit de
houding van de Rechtsche Raadsfractie bjj de behandeling
van het verzoek van De Bruin zelf om opheldering en
nu weer uit de houding van den Burgemeester op te
maken was, dat de Rechtsche meerderheid ook nu weer
de behandeling van de beschuldiging tegen De Bruin
zou trachten te verijdelen, juichen wij het toe, dat door
de stappen van ons Afdeelingsbestuur bjj de Rechtsche
Raadsfractie deze verklaring in Openbare Raadszitting
mogelijk is gema ikt.
Dat het een of andere losloopend Raadslid over on
betrouwbaarheid van De Bruin gelasterd heeft en gemeene
leugengeruchten daarover heeft rondgestrooid, laat ons
nu verder koud. Het bewijs is nu in onze handen, dat
de Rech'tsche Raadsfractie evenmin dergelijke geruchten
voor haar rekening wil nemen als er geloof aan hecht.
De rest kan ons weinig schelen. Wjj hopen intusschen,
ook de losloopende lostongige heeren, die er rechts ge
vonden worden, tot het inzicht gebracht te hebben, dat
zij met het uiten van dergelijke leugenachtige be
schuldigingen meer zichzelf dan ons benadeelen. De
Rechtsche Raadsfractie heeft hun nu immers een
openlijk démenté moeten geven, en ten overvloede is
de uitwerping van De Bruin uit de Commissie voor Ge
meentewerken er in een nog scheller daglicht door
getrokken.
Die uitwerping van De Bruin is dus niet geschied,
omdat De Bruin in die Commissie daden of handelingen
zouden hebben verricht, die hem het vertrouwen onwaardig
zou hebben gemaakt, of omdat De Bruin misbruik
gemaakt zou hebben van het hem als Commissielid
bekend gewordene teneinde zich zelf of anderen te
bevoordeelen.
Maar waarom is die dan wel geschied Wjj zullen
onze meening daarover zeggen.
Het is bekend, dat de Gemeente in haren Directeur
van Gemeentewerken een alleszins bekwaam ambtenaar
heeft, maar dat het gemeentebestuur dezen ambtenaar
ten eenenmale den invloed op de gemeentelijke grond-
politiek en den aanleg en het onderhoud der ge
meentewerken onthoudt, die hem in 't belang der ge
meente moest toegekend worden. Met een paar woorden
kan men dit zeggendat het Gemeentebestuur dezen
technischen hoofdambtenaar als een gewonen onder
geschikte beschouwt en behandelt.
Evenzeer is het bekend en wordt het iedere Raads
zitting opnieuw bevestigd, dat het intellectueele peil
van het Gemeentebestuur zeer laag staat. Beraad
slagingen en besluiten beiden dragen het stempel van
een betreurenswaardig geestelijk onvermogen.
Een van de nadeelige gevolgen daarvan is, dat allerlei
klein gemier en het intrigeeren voor allerlei persoonlijke
belangetjes mogelijk zijn en bij iedere voorkomende
gelegenheid hun onwelriekend „achterste" (om een term
van de „Nieuwe" te gebruiken) vertoonen.
Dit nu is ook het geval met de Commissie voor
Gemeentewerken". De aanwezigheid van De Bruin
daarin was van groote beteekenis èn omdat de sociaal
democratische opvattingen over al wat met „Gemeente
werken" in verband staat, lijnrecht ingaan tegen alle
klein gemier en alle geïntrigeer over persoonlijke belan
getjes, èn omdat de positie van den vrjjzinnig-
democratischen wethouder van gemeentewerken daardoor
zeer werd versterkt, èn omdat van de andereleden
dier Commissie, de heeren W. A. Beukers, F. J. Smit
en N. van der Velden, geen voldoende tegenkracht
tegenover de opvattingen van De Bruin en den wet
houder van Gemeentewerken kon uitgaan immers de
heer Smit is een schip zonder kompas en de heer
Beukers is te veel voor overtuiging vatbaar. De heer
Van der Velden daarentegen is het type van den kleinen
Schiedamschen eigenbelangerzijn gezegde„ik ben
vóór alles egoïst" kenmerkt zijne opvattingen.
Door de uitwerping van De Bruin voldeed de meer
derheid aan haar instinct van zelfverdediging. Met
kracht van argumenten of daden kan men zich in de
Commissie voor Gemeentewerken niet verweeren. Nu,
dan maar de tegenstanders eruit gegooid en in gemeen
schappelijkheid van Schiedamsch peil zijn macht g-bruikt!
Met de uitwerping van De Brum is de wethouder van
Gemeentewerken bovendien teruggebracht in zijn isole
ment. Het is nu weer mogelijk, naar eigen aanleg en
belang te liefhebberen in kruidenierspolitiek.
De uitwerping van De Bruin uit de Commissie was
natuurlijk ook noodig, om te voorkomen dat den Direc
teur vau Gemeentewerken „te veel" zelfstandige invloed
zou worden toegekend de man is immers ondergeschikte,
op wien het hondsche „wiens brood men eet, diens
woord men spreekt", in de laatste Raadszitting door
„Rechts" verdedigd, van toepassing is?
Hier heeft men naar onze opvatting de redenen van
uitwerping van De Bruin. Wjj vinden het misselijk, dat
men er zich toe heeft laten verleiden, die uitwerping
goed te willen praten door gemeene beschuldigingen
tegen De Bruin de wereld in te zenden. Die zijn er nu
wel weer uitgeschopt. Maar wat is daar niet voor
noodig geweest
Het niet uitkomen voor de ware redenen van die
uitwerping is trouwens ook weer een gevolg van het
uiterst lage peil, waarop ook bljjkens deze gebeurte
nissen de zedelijkheidsopvattingen „rechts" staan.
Op verzoek van het Afdeelingsbestuur deelen wij hier
nog mede, dat de heer H Gouka bericht van verhin
dering voor de Openbare Vergadering op 12 Oct. 1,1.
had gezonden en in dat schrijven tevens „sympathie"
met ons streven had betuigd. Op den avond dier verg.
was dat schrijven door verkeerde bezorging evenwel
nog niet in het bezit van het afd.-bestuur.
Van de overige afwezige leden van den Raad en
den Burgemeester ontving het Bestuur niets,
Schiedamsch Peil 1