FEUILLETON. Vlaardingsehe IJzerkoekjes O ad vrouwtje ii en mr. Jansen stelde zelfs voor, aan regenten een litnoodiging te zenden binnen 30 dagen een nienwe aanbeveling in te zenden. De heer Van Westendorp (een der regenten, vrpz - im.) verzette zich daartegen, maar toen viel mr. von Briel Sasse (anti-rev.) uit zijn rol en vertelde, dat ver schillende kolleges nog de gewoonte hebben zekere kategorieën van burgers van alle betrekkingen uit te sluiten. En daarvoor dienden dan zulke afstraffingen, e Bruin vatte vuur en verklaarde dat als er gespro- mocht worden dat zekere kategoriën van burgers stelselmatig worden uitgesloten, de heer Von Briel Sasse of z'n vrienden daarvan nog niet hebben te gewagen. t de rechterzijde past dat uitsluitings-ysteem altijd toe, tot zelfs hier in den raad. Wat de heeren in deze benoeming zien, weet spr. niet. Hij is het met het denkbeeld der periodieke aftreding volkomen eens en sal zich gaarne aan de zijde van mr. Jansen scharen, ook al is deze wellicht niet op zijn gezelschap gesteld, maar dan moet dat systeem ten allen tijde worden toegepast. Mr. Jansen weet, hoe reeds lang door de liefhebberij van den raad voor no. 2 de kommissie voor het museum inkompleet is, maar mr. Jansen heeft nog steeds vergeten een dwangvoorstel voor die kommissie io te dienen. Als mr. Jansen en de zijnen dus een jken maatstaf willen aanleggen, gaat spr. mee, maar »et geen uitzonderingsmaatregel. De heeren hadden geen trek meer te antwoorden jaar met 14 tegen 5 stemmen werd het voorstel-Jansen ioor de door-dik-en-dunners er door gebracht. Een ernstig konflikt met de regenten van het St. Jakobsgasthuis, door den heer Van Westendorp aange- digd, zal nu wel niet uitblijven. De klerikalen willen ie macht in die stichting, de regenten vertrouwen ze laar niet toe. Want liefde tot de oudjes is het niet „Vrede en Welvaart" het orgaan der Zeevis- schersvereeniging van dien naam wijdt een arfikel aan ie nieuw begonnen „haringteelt Na de bespreking van een eemgszins hoogdravend gedichtje lezen we de volgende opmerkingen. „Zelfs de voor de gedichten in de plaats gekomen jaarljjksche courantenberichten, die spreken van sierlijk opgetuigde schepen, die in feestelijken vlaggendos spre ken van welvaart en waarbij aan onze stoere zeelieden een hartelijk tot weerzien met het heerlijk zeebanket wordt toegewnilt, worden met eenige reserve aanvaard. Hoe komt dat? Gebeurt dat omdat men inderdaad niet meer voelt een zekere, alles doortintelende opgewekt- heid als na den langen doodschen winter de bedrijvigheid tong keert en de geverfde en opgetuigde schepen een icker feestelijk aanzien aan onze havens geven? Komt het hierdoor dat men in den vlaggentooi op onze Zondagen niet meer weet te ontdekken een zeker symbool van blijdschap en van hoop op de nieuwe „teelt" tn haar welslagen Zon werkelijk de echte zeeman, naast zijn gevoel van eerbied en afhankelijkheid, dat zich nit in zijn „God zegene U", hier niet meer een zekere trots gevoelen bij de Door onverklaarbare oorzaak is van dit stukje de vorige week maar een paar regöls te recht gekomen. Het maakte toen een dwaze indruk. Wjj moesten beide schuilen voor de bai, die was kernen opzetten, 't Oud moedertje bibberde onder haar valen omslagdo k. „Daar kennen mijn onde botten niet meer tegen, meneer. Toen ik zoo oud was als n, ging 't beter." 'tKwani er zoo vriendelijk uit, op een toon, of ze zeggen wou: Praat u nou eens een oogenblikje met me. We namen haar eens goed op. Zooals zjj daar stond was ze 't beeld van een afgewerkte arbeidersvrouw, de rag gebogen, 't gelaat geel en ingevallen, de ruwe werkhanden bevend leunend op een stokje. ,U had een overjas ook wel mogen aantrekken", begon ze weer. „Als je jong bent, ken je 'took wel te pakken krijgen." Wij babbelden nog een poosje voort over 't weer. Men kon er niet meer op aan, zoo had je de zon en jan was 't weer regen. „Moet u nog ver", infor meerden we. 't Bleek dat ze naar het groote huis ging. Met 't groote buis bedoelde je een vau de armenhuizen. ,'k Ben er nog niet lang, nog maar een half jaar. Al ben ik al 81, altijd me zelf geholpen." En toen vertrouwelijk: „Maar 't is niks. Ik ben er van den win ter direkt ziek geworden. Is er te koud met zoo'n buisje als een pols. Wjj oude menschen, hebben warmte noodig. Maar als meneer niet was gestorven, was ik er niet gekomen. 40 jaar bij dezelfde menschen gewerkt. Beste menschen, maar meneer is dood en non is mevrouw in Zandvoort. 'k Was te oud om mee te gaan. Een ander werkhuis kon ik niet meer krijgen. Ik heb nog wel gezegd dat ik 79 jaar was, maar dat vinden ze ook al te ond. Ik ben er ziek van geweest, want ik kb geen kinderen meneer, en ook geen familie. Dat gedachte dat hij straks met moed en zeemansschap de wijde, wijde zee gaat kiezen, waar hij te midden vah majestienze eenzaamheid de natnur kan zien als „willoos lieflijk en als reedloos wreed", om te midden daarvan op goed geluk te visschen naar het zeebanket? Wjj gelooven het niet! Neen, wat de glimlach ver oorzaakt en het wantrouwen of ook wel het onverschillig woord, het is niet dat mooie en ideëele zelf, maar het is het feit dat hij, de mensch als ieder ander, het bijna allerkleinste onderdeel van dat alles vormt en deswege met hem ook in de laatste plaats rekening wordt ge- honden. De reederijen bonwen de schepen en rusten ze uit... om winst te kunnen maken voor zich zelf. Zjj voorzien de schepen van de allernienwste hulp middelen en de be^te materialen om des te meer winst te kunnen maken voor zich zelf. Zij berekenen de bedrijfskosten en dus het loon der menschen die zjj noodig hebben zoo gering mogelijk om de winst te kunnen vergrootenvoor zich zelf. Zjj geven den zeelieden het risico van het bedrijf door procenten van de opbrengst als een prikkel tot groote inspanning en dusin het belang van zich zelf. En in het belang van zich zelf zorgen zjj er voor dat de monsterrol zoo weinig mogelijk voorwaarden bevat, die den zeelieden loon of verzorging waarborgen anders dan wanneer zjj werken kannen, zeis niet bij een eenigs- zins langdurige ziekte of ongeval, aau boord opgedaan. Bjj hen geldt de lenze dat de welvaart van het kapitaal de welvaart van den arbeid tengevolge heeft. Die lenze is een lengen. Wel kan de welvaart der indnstrie de zorgen ver lichten den arbeiders in staat stellen hun boterham wat dikker te doen snijden, maar gestadige, blijvende welvaart brengt hun de bloei der indnstrie nog niet. Het is bij hen, vanaf de jongensjaren, in het gunstigste geval wiDter en zomer varen öf na een langen winter alleen zomer® varen voor een loon en onder omstandig heden, die hen in staat stellen met veel goeden wil de wereld door te spartelen. En als de onde dag komt, dan kan men eerst 's winters geen vaart meer krijgen en dan gaat het niet zoo vlot meer, voordat men een „steeje" heeft voor den zomer, 't wordt wat later, men moet invallen voor anderen en eindelijk komt de tijd dat men net van pas overschiet. Dan is er geen andere keus dan het armhuis, onderhond door kinderen die 't zelf niet te breed hebben of een aanstelling als nachtwaker. Het is deze groote en grove tegenstelling die naar onze meening over de idylle van den "buisjesdag" een don keren schaduw werpt. Een schaduw die ieder jaar terug komt. En daarom als van ouds wijden ook wij een enkel woord aan de nieuwe teelt maar, niet alleen om de zeelieden zoetelijk te vleien, neen, voor en boven alles om ze op te roepen voor den strijd voor de verbetering hunner levensomstandigheden. De Statenverkiezing. Hadden wij de vorige week nog juist gelegenheid melding te maken van den uitslag der verkiezinghieronder volgt thans het stem- mental van de verschillende stembureau's. Uitgebrachte stemmen6998 Van onwaarde 130 Geldige stemmen6868 Volstrekte meerderheid3435 Zie onderstaand staatje. Wij zijn niet meer in de gelegenheid om een juiste vergelijking te maken tusschen deze en de vorige ver kiezing toen Troelstra en Schaper candidaat waren, maar zooveel is wel zeker dat onze vooruitgang een mooie is; temeer waar op geen enkele wijze onzs can- didaten zijn aanbevolen. Zuiver was echter deze graad meter niet omdat de liberalen slechts een candidaat hadden. Hm voortgaande achteruitgang is intusschen weer nader bewezen, vooral in Vlaardingen. Deelname Reigkas Ktesrechtbetoogïng. Langzaam aan komen de deelnemers aan de reiskas opzetten. Laat men toch eens die traagheid van zich afzetten en zich wat vlugger opgeven. En laten zjj, die niet deelnemen „omdat ze toch wel gaan", na ook dat eens op een andere manier doen. In de eerste plaats omdat ieder wel weet, dat dit „toch wel gaan" met Vlaardingen I II III Vlaardinger-Ambacht Maassluis Maasland Rozenburg Naaldwijk De Lier 's-Gravenzande Monster Loosduinen Wateringen. Rijswijk Aantal M. J. M. P. A. W. H. Spiekman. Mr. P. J. Kiezers. VAN HEUMEN. VAN RUIJVEN. Schippers. Troelstra. 1044 85 300 368 95 116 1369 109 389 476 138 159 731 45 223 256 39 53 223 20 115 126 10 12 1342 122 433 485 24 54 447 34 265 298 4 9 394 63 169 204 10 26 1144 232 541 547 18 82 255 57 148 152 3 9 1167 372 378 402 54 152 1051 79 660 663 8 15 958 104 465 465 17 36 426 18 302 280 8 4 860 131 403 406 31 104 11411 1471 4791 5128 459 781 heb ik ook tegen de meneer gezegd, die me heeft bezocht. Die zou me wel helpen en toen heeft hij gezorgd, dat ik in 't groote hais kwam. Maar ik ben liever bij mezelf. „'t Was er van den winter te koud. En 'teten, wel genoeg, dat moet ik zeggen, wel genoeg, maar 't is niet lekker, 't is te veel op een hoop klaargemaakt. En veel eten wij toch niet meer, als 't maar een beetje smaakt. Je moet een paar centen hebben, of familie of kinderen die je wat toestoppen. Maar ik ben alleen. Kolen, moet je zelf betalen, voor een beetje melk aan 't huis twee cent. En nu is 't pas schoonmaken ge weest, dat kost ook weer centen. Met ons vieren zitten wjj op een kamer en wij betalen allemaal wat. „En een extraatje wil ja toch ook wel eens hebben. Maar mevrouw weet ook wel, dat ik geen familie en kinderen heb, ze heelt me nog eens twee gulden ge stuurd, en dat hoeft ze toch niet te doen, er is geen een die 't haar zegt, wat zegt n? Maar 'tis weerzoo ganw op, al ben je ook nog zoo zuinig. „Ik heb altijd hard gewerkt en 'tgeld nooit wegge smeten. De meneer van de kerk meende dat ik nog wat gespaard had. Maar dat kan je alleen als je alle dagen uit werken gaat. En dat wou mevrouw al de laatste jaren niet meer hebben. Die zei ook altijd dat ik al hard genoeg gewerkt had. Want toen ik 74 jaar was, meneer, beu ik eens ziek geweest met een ver huizing, dat kan ik nou nog voelen. Mevrouw heeft toen direkt gezegd, non niet meer alle dagen werken, anders kom je er niet meer bovenop. Je bent niet jong meer en als je aan 't sukkelen raakt is 't nog veel minder. Voor 't moeilijke werk heeft ze toen een ander genomen en ik deed 't lichte werk. En als meneer niet dood was gegaan, was ik er nog. 't Vrouwtje scheen onder het gesprek weer monter te zijn geworden, blij, dat zij haar hart eens kon uit storten. Gebogen ging ze den kant van 't groote huis uit, naar 't sombere huis, waar de kapitalisten haar afgedankte winstmachines op een koopje onderbrengt. Spreek met de ouden van dagen, in wat voor streek van Nederland ge ook komt, overal hoort ge dezelfde klachten. „De verzorging van de oude arbeiders(sters) is er nergens op ingericht om ze de laatste levensjaren te veraangenamen. Ellendewas 't leven van werken, ellende blijft het wanneer ze gedwongen moeten rusten. Reeds als kind hoorden wij met angst over't armhuis spreken. Dat was 't ergste, dat een arbeider kon oveidcomen. 'k Verzuip me liever, dan dat ik daar inga, hoorden we soms zeggen. Een enkele arbeider slaat de hand aan zich zeiven, maar de meesten gaan als ze ond zijn ge worden, gedwee naar het groote hnis. 't Verzet is dan al gebroken. Wjj hoorden eens een onde arbeider zeg gen, toen wjj met hem over staatspensioneering spra ken: Als dat nu nog eens een minister deed, die moes ten ze een standbeeld geven. Minister Talma zal dat standbeeld wel niet krijgen. Die komt hoogstens zoover dat hij het leven der arbeiders, moeilijker zal maken door een premiebetaling waarop weinig kans is om er ooit van te genieten. Geen enkele burgerlijke minister zal, als de Nederlandsche arbeidersklasse staatspensio neering heeft veroverd, recht hebben op een standbeeld. Wij moeten er voor strijden. Eerst onze hardnekkige kamp voor 't kiesrecht. Zoolang de heeren in den Haag geen vrees behoeven te koesteren, dat zp door 't volk van hen kussen worden gejaagd, laten zjj de ouden verkommeren in armenhuizen. De kiesrechtbe weging in Nederland komt in nieuwe banen. Wij dienen ons hieraan te geven met volle toewijding. Wanneer w\j strpden voor ons eerste burgerrecht, strijden wjj voor alles wat de arbeidende klasse op politiek terrein veroveren kan. Zonder kiesrecht geen sociale wetgeving en dus ook geen staatspensioneering. Prol. Vrouw. v. d. HEEG.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1910 | | pagina 3