Hoe de Nederlandsche jeugd onderwezen wordt. De heer a. d. Drift vindt uniformen goed, de nienschen moeten er netjes uitzien, maar er wordt ook schoeisel verstrekt en dat, mijnheer de voorzitter, keur ik af. Degenen die de uniformen dragen hebben ook de verantwoording om voor behoorlijk schoeisel te zorgen, zoo gaat het den verkeerden weg op. De voorzitter, 't Is altjjd zoo geweest. Voor het Oosterhoofd vraagt de heer v. d. Meer nog 3 trappen, zoodat er G zullen komen en de heer Witkampf vraagt voor de koetsiers der reiniging regen jassen. Daarna gaan we over tot de voor de arbeiders zoo belangrijke kwestie, het werkloozenvraagstuk. De Bruin begint met op te merken, waarom B. en W. niet het rapport der commissie voor de arbeidsbeurs hebben overlegd. aar het gewoonte is om zelf rapporten van com mission te overleggen, is het jammei' dat het hier niet gedaan isals het kan zou ik er nu nog gaarne keunis van nemen. De voorzitter. U hebt er niet veel aan, er staat haast niets in. De secretaris leest daarop het desbetref fende rapportje voor. De Bruin. Ik betreur het advies zeer. Bij de behandeling van het vraagstuk der werkloosheid en bij aanstelling der commissie tot bestrijding, zijn er mooie beschouwingen gehouden, toen is toegegeven dat het vraagstuk van algemeen belang was. Wanneer ik dus het afwijzend preadvies ga bestrijden, dan doe ik dat in de hoop om de kans van aanneming van mijn voor stel te verhoogen. Er is aan mjjn voorstel een zeer verkeerde uitlegging gegeven. Door de Nieuwe Schiedamsche Courant werd het aldus uitgelegd, dat ik de gemeentekas dienstbaar wou maken voor booze stakers en luiaards. Spr. weet niet of er raadsleden zijn, welke onder de invloed staan van de Nieuwe Schiedamsche Couranthij hoopt niet dat zij die verkeerde uitlegging als basis voor hun stem zullen nemen. Het standpunt dat B. en W. innemen is in alle opzichten hardvochtigwelk recht heeft men om van de macht, welke men bezit, gebruik te maken en van de vakvereenigingen te eischen dat zij hun beginsel zouden opofferen voor een paar centen Dat standpunt om te willen dwingen, acht spr. een grofheid. In de dagen van strijd over dit artikel heeft men zich beroepen op de vereeniging „Patrimonium'1, maar waar blijft Patrimonium nu met haar werkloozenzorg, welk belang had Patrimonium bij gemeentelijke werk loosheidverzekering Spr. wijst er op, dat toen de gemeente begon met werkverschaffing, men dit niet de manier achtte om de ellende te bestrijdenik geef dat toe, dat is ook niet de manier, men zei toen, als de verzekering er is, houden we met werkverschaffing op. Doch wat doet de gemeente op het oogeublik aan bestrjjjding der werkloosheid? Niets! Spr. verwacht tenminste niet dat iemand kan zeggen dat de gemeente iets doet. De massa's welke teruggewezen worden, waaronder vaders van groote gezinnen, krachtige kerels in het bezit van hun vollen arbeidskracht; de mannen waarvan Dr. Kuyper zeide cellen, welke gezond moeten zjjn, wil het geheel gezond zijn. Dat zijn de slachtoffers van het kapitalistisch stelsel, zij zelf kunnen immers het niet helpen dat zij werkloos rondloopen, omdat zjj het seizoen niet kunnen veran deren, omdat zij de invoering van machines niet tegen kunnen houden. De brute bourgeoisie doet niet aan werkloozenver zekering, zij kan de werkloosheid niet missen. Het kapitalsme heeft werkloosheid noodig om de arbeiders gedwee te houden. Wat de vakvereenigingen vragen kost de gemeente geen offerszjj vragen alleen maakt de mogelijkheid dat we ons kunnen aansluiten. Zelfs de „van alle roode smetten vrije" typografen- vereeniging Adelphismus" heeft zich na breedvoerige bespreking niet kunnen aansluiten om de thans geldende regeling. Bjj de debatten indertijd heeft de heer Wittkampf zich beroepen op den heer Verlee, welke het verband der Arbeidsbeurs en Werkloosheidfonds noodzakelijk achtte. Welnu, ik heb den heer Verlee eens om inlich tingen gevraagd en deze komt tot dezelfde conclusie als ik, dat is nu geen geestverwant van mij. We hebben nu echter een proef genomen en ik vraag degenen, welke zich boven de partijen kunnen stellen, of, wat bereikt is, voldoende kan heeten. Naar mijn meening is hetgeen wat thans gedaan wordt, verlaagd tot een subsidie aan een paar veree- nigingen. Wanneer men zich buiten elk godsdienstig standpunt plaatst, kan men er toe meewerken de ge- wenschte verandering te doen plaats hebben; thans geldt echter het recht van den sterkste. Spr. herinnert er aan dat bij de debatten erkend is, dat de vakvereenigingen noodzakelijk zijn, hij komt er daarom tegenop dat zij nu worden genegeerd. In het preadvies van B. en W. staat geen enkel sterkhoudend argument, mogelijk zien we nu ook weer rechts tegen links; ik hoop echter dat de scheiding hier anders zal wezen, want waar het hier de kleine luiden aangaat, kan men zonder onderscheid er toe mede werken de groote ellende der werkloosheid te bestrijden. Na en tijdens dit indrukwekkend betoog van onzen partijgenoot, (wat zeer verkort wordt weergegeven) is het muisstil in de raadszaal, de fijne tronie's staren elkander aan of ze het in Keulen enz. enz. De heer Goslinga vraagt het woord en slingert, om den indiuk eenigszins weg te nemen, de Bruin in het gezicht dat hy aan zinsverbijstering lijdt, het is een propagandaspeech en anders niet. Spr. begrijpt niet hoe de heer de Bruin als sociaal democraat kan zeggen, dat we hier allen zonder aanzien van den godsdienst voor zjjn voorstel kunnen stemmen, het is hem onbegrijpelijk dat dit in overeenstemming is met de Marxistische theorieën. De Bruin heeft echter nog geen enkel steekhoudend argument genoemd en ook de adresseerende vereenigingen blijven in gebreke dit te doen. Zij wenschen dit ver anderd te zienmaar waarom vraagt spr., ook in de toelichting staat niets dat op een argument lijkt. Dat de vakvereenigingen gedwongen worden onder kruipers te leveren is niet waarhet is onmogelijk men een werklooze onderkruipers-dienst zou dwingen aan te nemen. Spr. heeft ook de literatuur over het werkloosheid' vraagstuk eens nagezien en leest uit een rapport van den directeur der Arbeidsbeurs te Straatsburg voor, waaruit blijkt dat aldaar samenwerking der twee licha men goed marcheert. De heer Goslinga is zoo in z'n schik met het rapport, dat hij in verkropte woede De Bruin toevoegt, ziedaar, dat is ook uit de literatuur en van een mensch, die van het vraagstuk meer verstand heeft, dan de Bruia in zijn heele lichaam. Men heeft, aldus spr., overal erkend dat verband met de arbeidsbeurs noodzakelijk is, zelfs wordt Engeland aangehaald met de werkman-minister Burns. (Wordt vervolgd.) Wegens overvloed van copie zien we ons genoodzaakt do volgende week het verdere gedeelte te plaatsen. VI. Martelaren. Kpjes in onze Geschiedenis. J. Ter Borg en A. Wirsinga. In de gevangenis, (pag. 76.) Hebt ge wel eens plakkaten gezien? Gaat maar naar het raadhuis; daar vindt men ze aan den muur. In 1521 werd hier onder trompetgeschal een nieuw plak kaat afgekondigd. Ieder, die lezen kon, ging er eens naar kijken. Wat stond er op? Dat niemand dèn Bijbel of de boeken van Luther mocht drukken, verkoopen of lezen dat allen, die geloofden wat Luther leerde, ketters waren; en, dat die ketters gevangen genomen en gedood zouden worden. Dit plakkaat was op den Rijksdag te Worms door een dienaar van den paus opgesteld. Geen wonder, dat er druk over gesproken werd, want hier waren reeds velen, die in 't geheim samenkwamen om Gods Woord te lezen, om te bidden en te zingen. Het komt al uit," zeiden ze tot elkaar, „wat onze lieve Zaligmaker voor speld heeft: In de wereld zult gij verdrukking hebben." Zullen ze het plakkaat opvolgen O neenZe weten hetmen moet Gode meer gehoorzaam zijn, dan den menschen. Zoo denkt en doet ook Jan de Bakker, de pastoor van Woerden. Hjj is te Wittenberg geweest; en nu in Holland teruggekomen, reist hij van plaats tot plaats, om in stilte het Evangelie te verkondigen. Tevens gaat hij in de gevangenissen, orh de Vrienden van den Heere Jezus, die opgesloten zjjn, te bezoeken en te vertroosten, 't Duurde echter niet lang, of ook hjjzelf wordt met nog eenigen gevat en te 'sGravenhage in den kerker geworpen. Jan de Bakker zit nu geboeid achter de traliën. Soms krjjgt hjj bezoek van een priester, die hem tracht over te halen om de leer der waarheid te ver loochenen dan weer moet hij voor de rechters ver schijnen, die ook willen, dat hjj ontrouw zal worden aan de Zaak des Heeren. Maar Jan de Bakker bljjft standvastig. Hjj vindt zjjn sterkte in het woord zijns Heilands. „Zjjt getrouw tot in den dood en Ik zal u geven de kroon des levens". Zjjn vonnis wordt geveld. Men veroordeelt hem om geworgd en verbrand te worden. 't Is de laatste nacht van zjjn leven. Den volgenden dag, 15 September 1525, zal men het vonnis voltrekken. In dezen nacht spreekt Jan de Bakker veel met zjjn medegevangenen over den Heere Jezus Christus en over de martelaren, die reeds in den hemel zijn. Naast hem staat zjjn vrouw en daar op den grond zit zjjn oude, grjjze vader. Zjjt welgemoed," zoo spreekt de oude man, „ik ben, naar 't voorbeeld van Abraham, bereid mjjn zeer lieven zoon, die nooit tegen mjj misdaan heeft, op te offeren." „Kosteljjk is in de oogen des Heeren de dood zijner gunstgenooten," zegt de huisvrouw van Jan de Bakker. Daarop nemen ze afscheid van elkaar. De deur wordt geopend, een gerechtsdienaar treedt binnen en voert .fan de Bakker uit de gevangenis. Op den brandstapel, (pag. 77.) Buiten wacht reeds een groote schare op dingen, die komen zullen. Ginds staat een hooge, houten stelling. De martelaar wordt er opgebracht, zoodat ieder hem zien kan. Een bisschop en eenige priesters staan ook op de stelling, terwijl overal pastoors en monniken rondloopen met vaandeltjes en kruisjes in de hand. De bisschop vraagt Jan de Bakker voor *t laatst, of hjj den Paus weer gehoorzaam wil worden. „Neen," antwoordde De Bakker, „ik wil voor de waarheid der Heilige Schrift aanstonds den dood sterven." Hierop trekt men hem priesterkleeren aan. Een poosje daarna worden deze hem zeer langzaam weer uitgetrokken. Bjj ieder kleedingstuk spreekt de bisschop een vervloeking uit. Zoo wordt Jan de Bakker ontwjjd. Hjj krjjgt vervolgens een kort, geel kleed aan en een leeljjken, gelen hoed met oorlappen op zijn hoofd. Wordt vervolgd.) De H H. Martelaren van Glorenni. Schetsen van de Geschiedenis van ons Vaderland. L. T. Tielemans. Marinus Brandt, een Geuzenhoofdman, wist met zjjn bende binnen Gorkum te komen. Ook het sterke kasteel ging over en wel op voorwaarde, dat aan de daarin gevluchte geestelijken en kloosterlingen geen leed zon geschieden. De Geuzenhoofdman bezwoer dit met een duren eed(maar brak dien)(De Geestelpen werden gevangen genomen). Toen men hen niet tot afval kon brengen, deed men hen alles verduren, wat goddeloosheid en onmensche- ljjkheid kunnen uitdenken. Doch zjj verdroegen alle smart met onuitsprekelp geduld, en verheugden zich te mogen lijden voor Jezus' naam. Lumey gaf bevel de gevangenen op te zenden naai Den Briel, dat hjj tot een roofnest had ingericht. Zoodra hjj van de komst der priesters in kennis gesteld was, verscheen hjj om hen te bespotten en te hoonen. „Waar is nu uwe grootheid en macht, gjj heeren van het koorhemd en habp? Zjjt gij gekomen om ons weder te verdrijven uit de stad, die wjj van het paapsch schuim gezuiverd hebben Treedt binnen, mijne heeren! Wjj hebben u een plechtigen intocht bereid en gjj znlt hooger verheven worden, dan gij tot dusver gestaan hebt." Daarop werden de martelaren twee aan twee ge bonden, in processie rondom de galg geleid en gedwongen het Salve Regine te zingen. Zjj aarzelden niet; oogen- blikkeljjk knielden zjj neder, en weldra klonk de schoone lofzang over het galgenveld. Vol geestdrift zongen zjj: „Tot U roepen wjj, verbannen kinderen van Eva, tot U zuchten wjj en weenen in dit dal van tranen, wend Uwe barmhartige oogen op ons, en toon ons de Geze gende Vrucht uws Lichaams." Hunne gelaatstrekken straalden van heilige verrukking, toen deze woorden hunne lippen ontvloeiden. Lumey knarsetandde van woede en beval de gevangenen naar de stad terug te voeren. De Watergeuzen rukten nu takken van de boomen, waarmede zij de priesters en kloosterlingen tot bloedens toe geeselden en in de gevangenis aangekomen werden de ongelukkigen op de wreedste wjjze gekweld en gefolterd. Doch hun Ijjden zou spoedig een einde nemen en hun standvastige deugd beloond worden. (Lumey gaf bevel de priesters te dooden.) Een onuitsprekelijke blijdschap vervulde de harten der martelaren. Zjj vielen elkander om den hals, beleden elkander hunne geringe fouten en zegenden elkaar. Twee aan twee werden ze gebonden en onder vloeken en verwenschingon weggevoerd bjj het rosse licht der walmende flambouwen. Buiten de stad had een klooster gestaan. De beeldstormers hadden het echter vernield; slechts de schuur was gebleven, aan welker balken de terechtstelling zou plaats hebben. De overste der kloosterlingen werd het eerst naar de ladder gevoerd. „Ik bid u, mjjne broeders!" riep hjj met verheffing van stem zjjnen lotgenooten toe, „bljjft tot den laatsten ademtocht getrouw in geloof en liefde. Wjj, die altjjd in heilige gemeenschap geleefd hebben, moeten in de laatste ure niet gescheiden worden. Ik ga u vóór, volgt mjjnog slechts weinige oogenblikken en wij zullen vereenigd zijn met God en onzen heiligen Vader Franciscus, die voorzeker met welgevallen op ons nederziet.'.' Het koord werd hem om den hals geslinge.id en het duurde slechts kort, of hjj had zijn schoone ziel aan haren Schepper overgegeven en de kroon verworven, die Christus heeft weggelegd voor hen, die alles verlaten om Hem te volgen. En na hem volgden alle andere, negentien in getal. Toen de dag aanbrak, was de plaats eenzaam en ver laten, en zag men er alleen nog de gefolterde lichamen der martelaren hunne zielen echter namen reeds deel aan de zaligheid der uitverkorenen. Zjj, die eenige oogenblikken te voren gebeden hadden, zoDgen thans in den Hemel het lied der verlossing, en in hunne handen straalde de palm van het martelaarschap. Wordt vervolgt.)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1911 | | pagina 2