De Troonrede.
Ook een oordeel.
FEUILLETON.
DE BROEDERS.
Voorbij.
Ieder jaar den derden Dinsdag van September begint
een nieuw zittingsjaar der Staten-Generaal. De opening
geschiedt alsdan met het voorlezen van een Troonrede,
welke rede gewoonlijk door het hoofd van den Staat
wordt uitgesproken en welke de eenige keer per jaar
is, dat de Koningin in 't midden der Volksvertegen
woordiging verschijnt. Dit jaar echter hebben raadslieden
der Koningin het noodig geoordeeld de draagster der
Kroon niet in den gouden koets te laten rijden en het,
om welke redenen dan ook, beter geoordeeld, de troon
rede te laten voorlezen door den Minister van Binnen-
landsche Zaken. Of de Kiesrechtdemonstratie daaraan
de schuld heeft, of dat er andere redenen voor bestaan,
dat de Koningin dit jaar van de gewoonte is afgeweken,
wie zal het zeggen De groote bladen noemen dat een
niet aannemelijke reden dat zou van dien kant ook te
veel eerbewijzen zijn aan de prachtige en grootsche
demonstratie, door het Nederlandsche volk gehouden.
De troonrede is dus uitgesproken door Minister
Heemskerk en is een zeer onbeduidend staatsstuk De
gebruikelijke tirades, die ieder jaar voorkomen, vinden
we ook nu weer aan 't hoofd daarvan vermeld, n.l. dat
Nederland in goede harmonie leeft met buitenlandsche
mogendheden, dat land- en zeemacht haar plicht doet
en meer van dat fraais.
Er werd in dat staatstuk ook geklaagd over de droogte
van dezen zomer, waardoor land- en tuinbouw niet die
goede uitkomsten zullen opleveren als het vorige jaar. Een
konklusie trekt de troonrede daaruit niet, ofschoon het
voor de hand lag daaraan toe te voegen, dat tengevolge
der droogte en als gevolg daar weer van mindere opbrengst
van land- en tuinbouw, de levensmiddelen onrustbarend
in prijs gaan stijgen en het arbeidende volk tengevolge
daarvan in mindere conditie komt. Daaraan wordt in de
troonrede niet gedacht. Wel wordt daarin melding ge
maakt, dat het komend zittingsjaar een gewichtige zal
kunnen zijn door de behandeling van reeds aanhangige
wetsvoorstellen. Dat is zeker, de ouderdomswet, ziekte
wet, bakkerswet, pensioenwet, de kustverdediging dat
alles wacht op afdoening. Wordt de tariefwet aange
nomen, een wet, die het Nederlandsche volk circa tien
millioen uit de zak moet kloppen en welk geld zal be
steed worden voor de sociale verzekeringen en welke
som grootendeels zal worden gehaald uit de eerste
levensbenoodigdheden, deze dus duurder maakt, dan
heeft de arbeider, behalve de tegenwoordige, nog eens
een prijsstijging der levensbehoeften te wachten.
Wanneer door dat geknutsel der tegenwoordige
regeeringspartijen maar de oogen der christelijke
arbeiders geopend werden, dan was de dure prijs toch
nog wel besteed geweest.
Óver 't geheel genomen is de troonrede dit jaar een
zeer onbeduidend stuk en zullen we moeten afwachten
wat het a.s. zittingsjaar voor belangrijks geeft.
De Nieuwe Schiedamsche Courant wijdt zich ook aan
onzen Schiedamschen kiesrechtoptocht in het blad van
Dinsdag 19 September.
Nu is daar niets tegen, mits zij dan maar de waarheid
schrijft en bijv. onze tocht vergezeld had, zoodat ze er
(Een schets uit den boerenoorlog).
Naar het Duitsch van P. Schürmann.
Engelschen aan de eene zijdeBoeren aan de andere;
tusschen hen in een rivier. Geen diepe stroom; men
kan hem doorwaden. Doch wie dit thans beproeft, wordt
door het moordend lood getroffen.
Zij beloeren elkander als wilde dierenreeds twee
dagen achtereen. Om hen zand en rotsen boven hun
hoofd de brandende zon. Hun gevaarlijkste vijand is
thans de dorst.
Daar ligt de glinsterende rivier. In den nacht hebben
meerdere soldaten gewaagd, daarheen af te dalen. Maar
in den helderen maneschijn missen de Boeren hun doel
wit niet. Drie lijken zijn uitgestrekt aan den oeverkant.
Blijven ze nog langer daar liggen, dan zullen ze de
lucht verpesten.
Bezorgd staat de Engelsche majoor op van achter
een rotsblok, neemt zijn kijker en ziet naar den over
kant. Daar slaat reeds een kogel naast hem tegen
rotswand. Hij zou gaarne het aantal der vijanden willen
schattenmaar zij liggen evenzeer verscholen als zijn
eigen troep. Hij is een dapper man. In Afghanisten
heeft hij dat bewezen. Gaarne zou hij met geweld den
den aftocht doorzetten. Doch hij heeft bevel ontvangen,
den vijand slechts te beletten om door te dringen tot
de spoorweglijn, en niet onnoodig zijn drie zwakke
kompagnieën in de waagschaal te stellen. Hij moet dus
wachten. Waarop f Op hulp, of op den dood.
iets van weten kon. Maar neen. Tegen den tijd dat
wij terugkeerden naar „Constantia" en het redactiebureau
van de Nieuwe passeerden, stond de heer redacteur van
verbouwereerdheid naar zijn sleutel te zoeken, die mis
schien al in het slot stak. Maar enfin, dat is niet het
ergste. Wanneer onze vriend zenuwachtig wordt, is het
hem in de raadszaal ook wel gebeurd, dat hij zijn zak
doek niet wist te vinden, hoewel onder het gegrinnik
aller raadsleden zijn reukorgaan al viezer en viezer er
ging uitzien.
Maar ter zake. Het woord is aan de Nieuwe
,,In den optocht, welke omstreeks 8 ure van
„Constantia" aan de Boterstaat vertrok, werden,
behalve de vaandels van de onderafdeelingen van
de afd. Schiedam der S. D. A. P., opgemerkt de
vaandels van sde aangesloten vakvereenigingen van
den Bestuurdersbond, wiens kleur, zooals genoeg
bekend, niet twijfelachtig is, in 't geheel een tiental,
en een paar transparanten, een van de „Algemeene
Timmerlieden-vereeniging afd. Schiedam" en een
ander vragende het „Algemeen Kiesrecht" en den
„Acht-urigen Arbeidsdag" en bevattend aan de
keerzijde eene herinnering aan de teekening van het
„Volkspetitionnement". Natuurlijk was er ook
muziek in den stoet, maar de toon was er over
't geheel welluidend noch opwekkendzij geleek
meer op een wilden doodenmarsch bij dezen vrij
poveren stoet, die voorbij was eer men dien goed
had gezien.
Van eenige geestdrift of instemming met het
doel der betooging bleek langs den langen weg
niets, zelfs niet in de Gorzewijk, waar men het
roode element toch 't meest vertegenwoordigd acht.
De geestdrift was eigenlijk bij de groote voorhoede
van den stoet, die herhaaldelijk een krachtig en
geestdriftvol „Oranje boven; weg met de socialen;
leve Wilhelmien" deed hooren. Zoo trokken de
roode betoogers, voorafgegaan en omstuwd door de
„Oranjeklanten", wier krachtig „Oranje boven", het
flauwe „ons heilig ideaal" geheel overstemde, door
de Overschieschestraat en -dwarsstraat, lang Singel,
Broersvest, Koemarkt, Tuinlaan, Hoofdstraat, Brou
werstraat, Groenelaan, Hagastraat en door de
Warande, St. Liduina- en Fabristraat langs West-
Frankenlandsche laan, Nieuwe Haven, Vlaardinger-
straat, Dam en over de Markt naar „Constantia".
Toen de betoogers met den stormpas in „Constantia"
terugkwamen, werd daar nog een beetje muziek
gemaakt en was daarna het woord aan den afdee-
lingsvoorzitter P. de Bruin, die de beteekenis van
het op „Rooden Dinsdag" aan te bieden kiesrecht
adres' zou uiteenzetten.
Alles verliep vrij ordelijkde weinige toeschou
wers maakten zich evenmin warm bij deze kies-
rechtbetooging als het groote publiek zich bij het
volkspetitionnement had opgewonden hoezeer het
kiesrecht op prijs wordt gesteld, blijkt trouwens
genoeg uit de stemmencijfers bij de verschillende
verkiezingen."
De mallepraat van dit persparasietje is eigenlijk te
belachelijk om er iets van te zeggen.
Er was geen geestdrift alleen het „Oranje boven"
klonk krachtig en geestdriftvol.
De boeren echter vallen, in overeenstemming met hun
aard, niet aan. Zij zijn geen soldaten van beroep, doch
tot den strijd opgeroepen burgers. Zoo ergens, dan is
in dezen oorlog de geoefendheid en de tucht der soldaten
in vredestijd bewaarheid geworden. Maar voortreffelijk
schieten zij, die op de jacht geoefende Boeren.
De majoor keert zich om en ziet achter zich in de
verte, of daar geen stofwolk oprijst. Zijn laatste paard
heeft hij toevertrouwd aan een sergeant, op wien hij
bouwen kan, om den generaal te melden, dat hij hier
vastzit. Doch de lijken moeten begraven worden. Dus
bindt de majoor zijn witten zakdoek, die niet meer wit
kan genoemd worden, aan zijn sabel, en zwaait ermede
naar den vijand. Deze antwoordt. Van de overzijde
komt hetzelfde teeken terug. De majoor geeft de geïm
proviseerde vlag aan een van zijn luitenants, en beveelt
hem, met den Boerenkommandant te onderhandelen.
Het begraven der lijken wordt toegestaantwee uren
wapenstilstand. Maar een verschrikkelijke voorwaarde
wordt daarbij gesteld. Niemand mag water uit de rivier
scheppen. En evenmin mag gedurende dien tijd hulp
komen voor de Engelschen; anders worden de vijande
lijkheden onmiddellijk hervat.
Twaalf man halen de lijken. Met gezwollen oogen
staren zij naar de rivier en naar den vijand, knarsetanden.
Dan graven zij een kuil, wikkelen hun doode kameraden
in mantels en leggen ze in de groeve.
Soldatengraf soldatenlot.
En opnieuw liggen zij tegenover elkander op den
uitkijk en wachten.
Eindelijk dan toch. De sergeant komt in vollen galop
terug en bericht, dat binnen weinige uren hulp mag
verwacht worden, twee kompagnieën met een batterij.
Zoolang moeten zij 't nog uithouden. Fluisterend
In de vergunning, onderteekend door burgemeester
Honnerlage Grete, staat te lezen in den stoet mag
niet gezongen worden.
En omdat de betoogers zich, zooals gewoonlijk, aan
de voorschriften hebben onderworpen, daarom konstateert
de Nieuwegebrek aan geestdrift.
Wel mensch, hou je hart vast
En de „geestdriftige voorhoede van den stoet, die
zoo krachtig en geestdriftvol van „weg met de socialen"
wist te zingen", was een bende jongens van 1017
jaar. Dat op zulk een troep de hoop van de Nieuwe
is gevestigd, het spreekt geheel voor zichzelf.
Alles verliep vrijordelijk, volmaakt ordelijk mag
de Nieuwe natuurlijk niet zeggen. Maar er ontbrak wel
iets aan onzen kiesrechtoptocht.
Dat was de „geestdrift", opgewekt op de wijze zooals
dat in den R. K. Volksbond gebruikelijk is, door middel
van jenever, die door middel van gratis verkrijgbare
bons al naar behoefte kan worden ingegoten.
De Nieuwe heeft een optocht van nuchtere
menschen gezien.
En dat wonder is hem in den kop geslagen, nu
raaskalt hij allerlei wartaal, het eenige middel voor
dezen „voorlichter" der menschheid om weer tot be
zinning te komen.
Don Quichotte gaat den windmolen bestormen.
De roode Dinsdag behoort weer tot het verledene en
met genoegen zien we op dezen onvergetelijken dag terug.
Begunstigd door een mooien dag weer heeft dit jaar
de machtige kiesrechtdemonstratie van het strijdende
proletariaat plaats gehad op een werkdag.
De indruk welke deze meeting gemaakt heeft is
overweldigend. Meer dan 20.000 menschen waren bijéén
om te manifesteeren tegen de ontrechting van duizenden
arbeiders en dat op een dag dat de meesten hunner
zich anders op fabriek en werkplaats bevinden, dus
anders in dienst van het patronaat waren.
Het is terecht, zooals Troelstra in zijn begeesterende
rede opmerkte, we hebben door te manifesteeren op
een werkdag, de schijn van ons afgeworpen.
Immers de geheele burgerlijke pers noemde onze
vorige betoogen, welke op Zondag gehouden werden,
een pic-nic, een uitstapje, wij hadden toen den schijn
tegen ons.
Doch nu hebben de georganiseerde Nederlandsche
arbeider^ getoond, door zich een dag te ontrukken aan
hun broodheer, dat die zooveel gesmade kiesrecht-
pic-nic omgezet wordt tot een daad, een daad welke
zich herhalen zal in steeds toenemende kracht, zoo
krachtig totdat de regeerende macht zal buigen voor
den wil van het ontrechte proletariaat.
De deelname was boven aller verwachting, zoo zelfs,
dat de toegangsbewijzen voor het meetingterrein uitver
kocht waren en velen niet op het terrein konden komen.
Op het terrein heerschte een vroolijke stemming, hand
drukken zag men wisselen tusschen oude bekenden,
waarvoor zoo'n kiesrechtdag zich bijzonder leent, muziek
en zang weerklonk over de groene vlakte en daartusschen
door werd vanaf een zestal tribune's een woord tot op
wekking en volharding van den Kiesrechtstrijd gesproken.
deelen de soldaten elkander de blijde tijding mede. Het
wachten valt thans zoo zwaar niet meer.
De schemering valt. Heden gaat de maan eerst laat
op. Nu kunnen ze toch beproeven, zich lafenis te ver
schaffen. De majoor besluit, twee patrouilles af te zenden.
Zij moeten in Oostelijke en Westelijke richting langs
omwegen naar de rivier sluipen en water meebrengen.
De eene komt spoedig terug. Ze brengen hun veldketels
en een dozijn flesschen vol. Maar wat helpt dat onder
zoovelen? Er is slechts genoeg om de lippen te be
vochtigen. De andere patrouille laat op zich wachten.
Er zijn schoten gehoord. Vermoedelijk hebben de Boeren
een zelfde poging gewaagd om hun dorst te lesschen,
en zijn daarbij slaags geraakt met den korporaal en zijn
vier man. Na nog een uur komen zij terug. Niet allen.
Een ligt weer doodgeschoten aan den oever, en naast
hem het lijk van een der vijanden. Den anderen brengen
zij mede als gevangene, een stuursch uitzienden man met
verwilderden baard en grooten vilten hoed.
Hij weigert hardnekkig op eenige vraag te antwoorden.
Ze kunnen elkaar immers toch niet verstaan, Transvalers
en Engelschen.
Weer komt een ruiter aangesneld. De batterij is
aangekomen en de infanterie is vlakbij.
Men hoort het zand knarsen; daar zijn de kanonnen,
gevolgd door munitiewagens. Voorzichtig naderen zij,
onder bedekking van de kopjes, de rotsklippen, die de
rivier omringen. De paarden zijn doedmoe en afgemat.
De kanonniers spannen ze af en brengen de dieren
in een nog meer gedekte stelling, achter de kanonnen.
Het verlies van een paard beteekent in dezen oorlog
bijna meer dan dat van een stuk geschut.
Nog is het donker maar de maan zal spoedig opgaan.
De bevelvoerende kapitein der batterij brengt den majoor