Van onze vroede vaderen Andere tijden, andere menschen. of minder fabrikanten zijn, maar of er meer of min der wordt voorgebracht. Als men, om een enkel voorbeeld te gebruiken, het aantal bakkerspatroons van 1903 of 1905 stelt tegen het aantal dat er nu nog is, zal men ontdekken dat ook dit aantal erg geslonken is, doordat er groo- tere bakkerijen gekomen zijn. Maar niemand zal nu toch zoo dwaas zijn om te gaan beweren, dat het met de industrie zelf zooveel slechter is gesteld. Maar er zit voor een katholiek een zeer gevaar lijke kant aan, op dit terrein te gaan onderzoeken. Want ieder onderzoek leert ook zelfs te Schie dam dat die altijd geloochende socialistische theorie volkomen wordt bevestigd; dat het aantal zelfstandijge producenten afneemt en het aantal afhankelijk arbeidenden (de proletariërs) vermeerderd wordt met de massa's van hen, die een maal zelfstandig werkten. Ieder onderzoek leert, dat het grootbedrijf, ook in de meest achterlijke industrieele streken, onwrikbaar doorgaat het kleinbedrijf op te slokken. Om onzen geachten confrater van de „Nieuwe" daar een beeld van te geven, willen we hem de volgende cijfers nog ter studie aanbevelen 1903 135 291985.44 2162.86 1907 122 274675.14 2251.44 1910 102 270643.28 2653.36 Men ziet hieruit, dat al mogen er wat branders sneuvelen, wie overblijven zorgen er voor dat het tekort weer wordt aangevuld en varen er naar men- schelijke berekening niet slecht bij. Een ander bewijs, welk een slecht ekonomist die goeie man van de „Nieuwe" is, is gelegen in het feit, dat hij heel het ekonomisch welzijn van Schie dam afmeet naar zijn indruk over één bedrijf. Dat verraadt een zoo groote onervarenheid, dat zulk een schrijver nog wel een poosje naar huis ge stuurd kon worden met de boodschap eerst te gaan leeren loopen, alvorens hij dansen kan. Wil men een beeld geven van de Schiedamsche industrie, dan heeft men toch als eerste taak omtrent die industrie zélf wat te onderzoeken. En vooral in onzen tijd van machinale productie is het zaak te weten, niet hoeveel patroontjes er bestaan, maar wat de omvang der industrie kan zijn. Een vrij geloofwaardig beeld kan men daarvoor vinden in het aantal en het vermogen der machines, in die industrie gebezigd. En dan is de ontwikkeling der laatste vier jaren als volgt Jaar 1907 1910 Aantal fabrieken 194 183 Aantal machines. Paardekracht 231 240 3327.25 3699 Gemiddelde paardekracht 14 15.4 Men ziet dus dit verschijnseleen kleiner aantal werkgevers gebruikt een grooter aantal machines, met nog verhoogd arbeidsvermogen. Wij herhalen wat wij in ons vorig no. schrevendat de toestand te Schiedam rooskleurig is, zullen wij niet beweren. Maar onjuist is de bewering dat de Schiedamsche industrie in zoo'n betrekkelijk snel tempo in een kwijnenden toestand geraakt. 't Is ons te doen tegfenover deze onjuistheid het licht te doen vallen op het algemeen maatschappelijk verschijnsel, dat de basis is der socialistische theorie het aantal ondernemers wordt kleinerde bedrijven zenen zich uithet aantal geëxploiteerden en gepro- letariseerden wordt, naarmate de bedrijfsconcentratie zich voltrekt, eveneens uitgebreid. Zal de „Nieuwe" dit willen erkennen De strekking van meergenoemde artikelen-reeks komt hierop neer, dat onze gemeente behoefte heeft aan een haven en daarom de Westerhaven moet wor den doorgegraven tot aan de Maas en dat er aan sluiting moet komen vanaf den Maaskant aan het spoorwegnet Hoek van Holland. Al die mooie gronden, die Schiedam aan den Maas oever heeft liggen, kunnen volgens de „Nieuwe" niet in exploitatie komen, alvorens haven en spoor verbinding er zijn en tot zoolang zijn die gronden waardeloos. En de „Nieuwe" zegt het heel ernstig: „De uitvoering der beoogde plannen is een „levenskwestie voor onze stad, en daarom mee- „nen wij goed te doen de aandacht op een en „ander eens te vestigen." Die plannen zijn nu niet bepaald kers-versch, maar hebben al een fatsoenlijke leeftijd. Dat zegt ook de „Nieuwe", erkennende dat „onder de oudere gene ratie der Schiedammers kloeke mannen waren, die begrepen, dat er aan de Maaskant voor deze stad een goede toekomst is weggelegd." Zoo is reeds den I4en Maart i860, onder burge meester Knappert, besloten tot de doorgraving van de Westerhaven, maar zooals het in die dagen meer met besluiten ging, van uitvoering kwam niets. 20 September 1872 werd door het raadslid, den heer J. Legner, het voorstel weer eens uit den schimmel gehaald en op zijn voorstel werd den 24 Januari 1873 nog eens besloten de Westerhaven te doen doorgraven. Van uitvoering kwam echter nog niets. In plaats van een gedetailleerd plan met nauwkeurige kosten berekening te krijgen, werd de Raad verrast met een dd. 13 Juni 1873 opgesteld rapport over het voorstel- Legner. Dit rapport, opgesteld door den heer J. G. W. Fijnje, ingenieur bij de Nederl.-Belgische Spoorweg maatschappij, ging geheel bezijden de opdracht, door den Raad aan B. en W. gegeven. Een groot gedeelte van den gemeenteraad was over dit rapport zoozeer ontstemd, dat het zelfs aan den heer Fijnje geen salaris wilde betalen. Alleen door het krachtig aandringen van den burgemeester, die over deze kwestie liever geen procedure wenschte gevoerd te zien, kreeg de ingenieur ten slotte het verlangde honorarium uitbetaald. Anderen waaronder ook burgemeester Van Dijk van Mathenesse waren meer gestemd voor een haven aan den Oostkant (achter den Watertoren) en de grondaankoop achter de Singelstraten "heeft het bewijs geleverd, hoe sterk dit Ooster-plan de over hand heeft gekregen. In de eerste plaats had dit plan voor, dat het tegen het opdringend Rotterdam een dam zou werpen en een gemakkelijke verbinding tusschen de Maas en de Schie zou mogelijk maken, terwijl ook de spoorwegverbinding aan het Rotter- damsche het veel meer preferent zou zijn. Maar onze wakkere stadsbestuurders talmden en talmden zóólang, tot Rotterdam den Boschpolder weg kaapte voor den neus van Schiedam, daarmede alle mooie plannen in het water vielen en Schiedam een groot complex onvoordeelige grondbezittingen heeft, die voor de uitbreidijnigi der gemeente niet meer dienstig kunnen zijn. Aan dat talmen hebben de katholieke raadsleden de „Nieuwe" vertelt het er niet bij heel veel schuld, want als goede reaktionairen stremmen ze eiken stap naar den vooruitgang en hebben ze de uitvoering der plannen, die toch „een levenskwes tie" waren voor onze stad, altijd ferm mee-verhin- derd, als wij ons niet vergissen. En nu het werkelijk goede plan verloren is gegaan, nu komt men een ander aanpreeken, dat in elk op zicht bij het eerste achterstaat, maar toch als „het" middel tegen Schiedam's misère wordt voorgesteld. Wij twijfelen er geen oogenblik aan, of, wanneer ook dit plan nog eens ernstig in behandeling kwam, het zou wel blijken, dat juist van de katholieke raads leden geenerlei medewerking zou komen. Hun heele verleden zoowel als het heden getuigt daarvan en die opdraaierij over de toekomst van Schiedam heeft geen cent waarde. Wordt vervolgd)). De zitting van Dinsdag begpn met een herdenking aan het overleden raadslid mr. W. H. Jansen, die langen tijd als leider der katholieke fraktie in den Raad een belangrijke rol heeft vervuld. Na eenige ondergeschikte zaken afgedaan te heb ben, kwam in behandeling een voorstel-De Bruin, strekkende om de verordening, regelende de erf pacht, zoodanig te wijzigen, dat de gronden der ge meente Schiedam in den regel in erfpacht zullen worden uitgegeven. Dit voorstel was den 25en Mei 1910 ingediend; op 29 Juni 1911 was eindelijk een preadvies van B. en W. verschenen en na veel uitstel is het voorstel dan nu behandeld. De besprekingen werden geopend door den voor steller, die uitvoerig betoogde, dat voor hem als sociaaldemokraat het erfpachtstelsel veel bekoorlijks had, omdat daardoor de socialiseering van den grond wordt in de hand gewerkt en daarna uiteenzette, hoe z.i. voor de toekomst van Schiedam een herziening der totnogtoe gevolgde grondpolitiek dringend nood zakelijk is. Waar sommigen zich vastklampen aan de belasting, op de waardevermeerdering, die in uitzicht is gesteld, maar er nog lang niet is, wees spr. erop, dat er nog andere voordeelen van het erfpachtstelsel zijn, die door die belasting in het verschiet niet zijn gediend. Vooral bij gemeenten, die nog een toekomst voor zich hebben, is het noodig de vrije hand te houden over den grond voor een onbelemmerde uitbreiding. Spr. wees naar de ervaringen, die Rotterdam met het eiland Feijenoord had en Den Haag met Goekoop's bezittingen en hoe bij een betere grondpolitiek groote sommen bespaard hadden kunnen worden, die nu in de zakken van partikulieren verdwijnen. Spr. hekelde voorts het preadvies van B. en W., waarin b.v. over Den Haag gezegd wordt, dat daar wel besloten is tot uitgifte in erfpacht, maar dat het stellig ook daar za.I misloopen. Hoe weten B. en W. dat zoo precies Hebben ze daar zooveel beteren kijk op dan de leden van den Haagschen gemeenteraad Een dergelijke pretentie is belachelijk. Ook wordt in het preadvies gezegd, dat, naar B. en W. dezer dagen toevallig vernamen, het bouwen te Amsterdam bijna tot stilstand is gebracht, omdat er voor erfpachtsgironden geen geld te krijgen zou zijn. De Bruin vond het wel wat erg, dat B. en W. op grond van toevallig vernomen nieuwtjes een zoo belangrijk systeem durven veroordeelen. Daar komt bij, dat er absoluut niets van aan is, wat spr. met verschillende' cijfers over de uitgifte van grond in erfpacht te Amsterdam aantoont. Het nieuwtje van B. en W. is dus een komkommer-nieuwtje geweest. Het betoog, dat een sterk principieel karakter droeg, werd door den Raad met groote aandacht gevolgd en slechts aarzelend ging men er toe over aan bestrijding te denken. V^n een principieel verzet was ook' nu weer geen sprake en het debat stond niet altijd bijster hoog. De heer Klein vertelde wat van een verkiezingsver gadering, waar hij met eigen ooren gehoord had, dat De Bruin iets beweerde, wat deze nooit voor zijn rekening nemen zoude heer Van der Velde, als eigenbouwer eenigszins bij de zaak betrokken, be weerde, dat De Bruin leugens had verteldde heer Goslinga deelde bij deze gelegenheid eens mede, dat De Bruin beneveld was, omdat hij sociaaldemokraat isde heer Van Westendorp achtte het voorstel niet volledig, omdat er staat „in den regel" en er dus uitzonderingen mogelijk blijven en ook de voorzitter poogde, hulde brengende aan den voorsteller voor z'n studie en de manier waarop hij de zaak behandeld had, een bestrijding te leveren, die echter ook al niet heel sterk op pooten stond. Geen wonder, dat het er bij de repliek nog al lustig van langs ging en de heeren behoorlijk be scheid kregen. Bij de stemming werd het voorstel echter met 16 tegen 4 stemmen verworpen. Van de 6 aanwezige vrijzinnigdemokraten stemden er 3 voor en 3 tegen het voorstel. Toen de liberalen in de 7oer jaren, op het toppunt van hunne macht, de schoolwet van Kappeijne door dreven, waardoor het openbaar onderwijs onder be heer der openbare macht en door de overheid bekos tigd en onderhouden werd, was meteen de grond gelegd voor de opkomst der antirevolutionaire partij. Deze partij had die wet fel bestreden, wijl alle subsidie daardoor aan particuliere scholen werd ont trokken. De agitatie met als gevolg het petitionne ment van 1878, waarvan de vorige week werd ge waagd, kwamen daaruit voort. De liberalen hebben met de aanneming van die wet een stomme streek uitgehaald. Zij ontleenden toen hunne macht aan het zeer be perkte kiesrecht van destijds, toen alleen den gezeten burger met den kapitalist en grondbezitter ter stem bus mochten optrekken. Zij meenden het „volk" te vertegenwoordigen; of door eene wet het „volk" in eene bepaalde richting te kunnen drijven. Juist zoo- hls de tegenwoordige zoogenaamde christelijke re geering nu handelt. Tot hun schade hebben de liberalen het ondervon den, verkeerd te hebben gedaan. Van toen af begonnen de antirevolutionairen en christelijk-historischen zich te roeren. Dr. Kuyper bespeelde aanhoudend in de „Stan daard" de snaar der volksconciëntie, trouw geholpen door de kleinere anti-pers. De groote baas had reeds de kleineren den weg gewezen, dat de tijden nu rijp waren om zich er in te werken en voor velen was dat niet tevergeefs. Zoo ontstond er toentertijd een sterke strooming, onder de „kleine luyden", ten doel hebbende veran dering te brengen in den bestaanden toestand. De „school met den bijbel" deed dienst als stootblok; daarmede moest de overwinning worden bevochten. Dat dit niet altijd met waarheid gepaard ging, dat is de vorige keer in „De Moker" en beter nog in „Het Volk" uiteengezet. Dat de kerkelijke (partijen inzagen, 'dat met het toen tertijd bestaande kiesrecht het niet te winnen was en eerst het kiesrecht moest worden uitgebreid, bewijst eene motie op 28 Sept. 1880 door twee leden der ant.-rev. partij ingediend en luidende als volgt „Wij missen ongaarne onder de belangrijke door Uwe Majesteit aangekondigde voorstellen eene her ziening der wet regelende het kiesrecht. Eene rege ling van de stembevoegdheid en wijze van verkiezing, die meer dan de tegenwoordige leidt tot een gelijk matige vertegenwoordiging der verschillende rich tingen en belangen in den lande, komt ons noodza kelijk voor." Gelijkt dit niet als twee druppels water op de po gingen van de socialisten van thans om het kiesrecht uitgebreid te krijgen De liberalen waren echter niet zoo hondsch als de zoogenaamde christelijke regeering thans. De motie werd behandeld, doch weliswaar verworpen. De voorstellers werden niet aan de deur afgewezen, of het spreken voor hunne belan gen onmogelijk gemaakt. In urenlange redevoerin gen en dikwijls geheel buiten de orde (dwalende mocht de heer Keuchenius toentertijd zijn hart lucht geven voor het vermeende onrecht zijn partij aangedaan. Jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman, de verdrukker van het vrije woord van thans, hield den 18 Febr. Jaar Aantal brande rijen Geproduc. hoeveel heid gedistilleerd. H.L. Gem. hoeveelheid per branderij. H.L.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1911 | | pagina 2