Mejuffrouw Eigner:'Ze durfden rustig te vragen: wordje daarnou moe van?' „Mijnheer en mevrouw zouden naar hun graf te- rughollen als ze tot leven konden komen en een dienstbode met een instelling van deze tijd zouden hebben", verzucht mejuffrouw Hilde Eigner (bij- na 90) in haar arbeiderswoninkje in Wassenaar. Met mijnheer en mevrouw bedoelt ze de familie Huyberts waar ze 26jaar werkte als dienstbode maar waar ze tegelijkertijd huishoudster, kokkin en kinderverzorgster was. Wat deed ze eigenlijk niet voor hen? Aan de andere kant van de straat staat het soort villa's en herenhuizen waar ze het grootste deel van haar leven als dienstbode heeft gewerkt. In Rotterdam, Den Haag en Wassenaar. „Ik werkte van 's ochtends zeven uur tot's avonds tien, aan een stuk door, en dan durfden sommigen nog aan me te vragen: word je daar nou moe van? f Hilde kwam als 21-jarig Oosten- rijks meisje in de zomer van 1929 naar Nederland om te dienen, zoals vele Duitse en Oostenrijkse meis- jes dat in die jaren deden. Ze had nog nooit de zee gezien. Ze leerde in Rotterdam haar verloofde ken- nen die zeer jong stierf, kwam de oorlog door zonder identiteisbe- wijs omdat ze Duitse papieren wei- gerde, doorstond vele tegenslagen en was altijd afhankelijk van 'me- vrouwen' en 'mijnheren' bij wie ze diende. Een vrouw die pas op haar 64ste jaar een eigen huisje betrok en die vijf jaar geleden nog een- maal in de week bij een alleen- steende heer en zijn dochter ging koken. Hilde was een werkmeisje voor dag en nacht, ze woonde in bij de families waar ze diende. Inwonen betekende, dat je een kamertje op zolder kreeg met een bed en een nachtkastje. Het betekende ook, dat je op alle dagen en uren van de week beschikbaar was. Mejuf frouw Eigner: „Ze drukten zelfs op de bel als ze een pen hadden laten vallen. Denk maar niet, dat ze die zelf opraapten. En dan moest je binnenkomen met een vriendelijk gezicht, je pakte de pen van de grond en gaf hem aan mijnheer. Of je moest de hond water komen ge- ven. Nooit, nooit, kon je laten mer- ken wat je werkelijk voelde. Je werd voor de schijn opgenomen in de familie maar als het erop aan kwam, telde je niet mee. Met feest- jes en verjaardagen stond jij toch buiten de deur, klaar om te serve- ren. Dat doet pijn als je de mensen beter leert kennen." Rotterdamse jaren Als dienstbode werkte ze ook een aantal jaren in Rotterdam, bij de familie Stibbe aan de 's-Graven- weg in Kralingen. Mevrouw was een grote vrouw met een klein hart, daardoor werkte haar bloedsom- loop niet zo best. Hilde moest iede- re dag met zeep en een varkensha- ren borsteltje haar rug boenen tot die rood zag. Ze heeft goede herin neringen aan de familie. 'Bij Stib be was je echt mens. Je werd over- al bij betrokken, ze kwamen voor ons op en als er bijvoorbeeld gebak was besteld was er voor ons ook. Bij anderen moest je afwachten of er iets overbleef. Hier hoorde je er- bij', lezen we in Hilde, Herinne ringen van een dienstbode. In Rotterdam leerde ze Jan kennen, hij had zijn oog op haar laten val len in cafe-restaurant Atlanta. De eerste weken zoenden ze niet, dat gebeurde niet. Dat heeft zeker een maaand geduurd. Jan kwam uit Vlaardingen, en na hun huwelijk zouden ze daar in een huisje aan de Dijk gaan wonen, dat huisje was nog in aanbouw. Drie maanden voor de vastgestelde trouwdag, werd haar verloofde ziek, een bloedziekte, alles was vergiftigd. Op een dag werd Hilde gebeld door Jans broer, of ze naar Vlaar dingen wilde komen. Jan was dood. Alles veranderde voor haar na Jans dood. Ze is nog drie jaar, tot in 1936, bij de Stibbes geble- ven. Ze wist dat de familie, toen de jodenvervolging begon, het huis heeft verkocht. 'De mooie dingen gingen naar het museum, Boy- mans. Zijzelf gingen in Hotel Wei mar wonen, het hotel in Rotter dam. Meneer Stibbe is in de oorlog doodgegaan.Hij moest een ster dragen, maar hing er altijd een sjaal overheen. Die ster is zijn dood geworden. Hij kon het niet verwerken', wordt het einde van de familie beschreven. Een werkdag Ze komt uit lang vervlogen jaren, waarin het huishouden een heus bedrijf was met keurig in uniform gestoken tuinmannen, kokkinnen, eerste en tweede meisjes, werk- sters, kindermeisjes, chauffeurs en huishoudsters. Een werkdag bij de familie Huyberts wordt weergege- ven. 'Om 7 uur moest ik beneden zijn. Ik moest een grijze jurk met een wit kraagje aan en een ge- 0 - bleekt schort. Ik klopte bij de baas om hem te wekken en nam zijn schoenen mee naar beneden om ze te poetsen. Als ik dat had gedaan, maakte ik de eetkamer aan kant, ik dekte de tafel en bracht het ontbijt binnen. Na het ontbijt begon ik aan de zitkamer van mevrouw; vegen en stoffen. Om negen uur was de familie klaar met eten en ruimde ik de tafel af. Het zilver waste ik niet in de keuken af, maar in de dienka- mer. Daarna ging ik naar boven om de bedden af te halen. Ik hing het beddengoed kamer voor kamer te luchten. Daarna begon ik weer bij de eerste kamer met het opma- ken van de beddden, het schoon- maken van de wastafels en ik haal- de een stofdoek langs de meubels. Om half elf was het koffietijd. Meestal was alleen mevrouw thuis en hoefde ik alleen haar koffie te brengen. Wij mochten daarna een kwartiertje koffiedrinken. Alles moest op de minuut af klaar zijn en om half een moest boven alles aan kant zijn. 's Middags deed ik iede- re dag iets anders.' En dat voor f. 25,per maand, een bedrag dat werd aangevuld met de fooien die het personeel kreeg van bezoek dat kwam eten. Die fooien bewaarde mevrouw in een potje dat ze de eerste van iedere maand omkeerde. Dan kreeg ieder zijn deel. Toch kijkt de vroegere dienstbode niet verbitterd terug op haar leven. „Ik heb nog bij nette lui gewerkt", zegt ze vergoeilijkend. Er waren immers mensen waar je na het eten met je bordje naar binnen mocht komen om te kijken wat er was overgebleven. Om maar niet te spreken over families waar de jon- ge heren hun eerste sexuele erva- ringen bij de dienstertjes opdeden. Wat haar echt heeft geraakt, is dat ze nooit een cursus 'koude keu ken' heeft mogen volgen. „Dat vonden de Huyberts niet nodig, zeiden ze 'je kookt toch al lekker' omdat ze bang waren me te verlie- zen als ik meer zou kunnen." In haar kleine woonkamer herin- nert alles aan een dienstbaar leven. Haar hand pakt ingelijste foto's van dames en heren, trouwfoto's van hun kinderen, en ze vertelt wie wie is. Van de gemakzucht van de huidige maatschappij begrijpt ze niets. „Ze nemen de tijd niet meer om te koken, melk opwarmen voor de koffie is al te veel werk. Als je dat niet over hebt voor een lekker kopje koffie..." Mijnheer Kolf Hilde kwam na de oorlog nog een aantal jaren in Rotterdam werken, voor mijnheer Kolf. Mijnheer Kolf was een man alleen, groot, heel statig en erg intelligent. Hij was di- recteur van verffabriek Tollens in Schiedam. Vliegen was zijn hob by. Toen hij jong was, vloog hij sa- men met prins Bernhard. Hij woonde in een mooi ingerichte flat aan de Laraisselaan in Kralingen. Mijnheer Kolf was goed voor haar. Ze schetst die periode. 'Ik kon goed met meneer opschieten en had het daar eigenlijk zoals het moest zijn. Voorzover ik me kan herinneren, hebben we nooit ruzie gehad. Als er gasten kwamen, wa ren ze tegen mij vriendelijk en ge- zellig.' In hem vond Juffrouw Hil de eindelijk een baas die op een vriendschappelijke manier met haar omging. We lezen 'Ik zag in hem een soort vaderfiguur, vooral toen hij later ziek werd. Hij was zorgzaam voor mij; ik was het niet gewend dat iemand zich om me bekommerde en dat ik altijd bij ie mand terecht kon.' Ze was zestig jaar, toen mijnheer Kolf stierf. Vlak door zijn dood had hij tegen haar gezegd dat hij altijd voor haar zou blijven zorgen. Nog elke maand krijgt mejuffrouw Eigner honderd gulden op haar rekening. Hij werd begraven op Crooswijk, op een paar meter afstand van me vrouw Huyberts, die ze tien jaar eerder naar haar laatste rustplaats begeleidde. Ondeugend Ze kan niet meer goed uit de voe- ten sinds ze een beroerte heeft ge had. ;,Van de dokter mag ik niet meer naar boven maar heel stie- kem doe ik het toch weleens!" Haar ogen glinsteren ondeugend, even oogt ze als het jonge meisje dat misschien op haar eigen zeer bescheiden wijze weleens ont- kwam aan de luimen van zo'n mijnheer of mevrouw. Freelance journalist Lex Veldhoen (46) leerde mejuffrouw Eigner (hij noemt haar nog steeds zo) kennen toen zijn ouders net gescheiden waren. Zijn vader was hulpeloos, alleen met de achttienjarige zoon Lex in huis. Veldhoen: „Zij kwam als reddende engel. Samen hebben we mijn vader opgevangen. We hebben altijd contact gehouden, ze is voor mij als een tweede moeder, een oma." Door alle verhalen die de huishoudster hem vertelde, kwam Veldhoen op het idee om ze te bundelen en ze in boekvorm aan een uitgever aan te bieden. Hilde, Herinneringen van een Dienstbo de, is het resultaat van de vele ge- sprekken die de journalist met haar voerde. Wie het boek leest, raakt ontroerd, verbijsterd en verwon- derd. Het is een persoonlijke ge- schiedenis en daarnaast is het boek een weergave van een maatschap pij, van sociale verhoudingen die uit een ver verleden lijken te ko men maar eigenlijk niet zo heel lang achter ons liggen. Het boek is een uitgave van Ad. Donker en is voor f. 29,50 bij de boekhandel te koop. Monique Snoeij Hilde, Herinneringen van een Dienstbode Meneer en mevrouw Stibbe Casper, de chauffeur van Stibbe Mejuffrouw Eigner In de tuin van Stibbe Het huis van Stibbe

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Maaspost / Maasstad / Maasstad Pers | 1998 | | pagina 10