r maasstad 'Als je gaat zitten, komt dat vanzelf' 'Het was Richard Kimble' Een onvergetelijke ontmoeting De ontmoeting op perron 14 I Een droom om nooit te vergeten Winnend verhaal over de oorlog mm 0 0 0 ROTTERDAM - Maasstad weekbladen schreef net als elk jaar ook in dit laatste jaar van de eeuw een verhalenwedstrijd uit. Het thema van dit jaar was snel duidelijk: het nieuwe millenni um. „Omschrijf een ontmoeting met een persoon die u bewondert of heeft bewonderd, in het nu bijna afgelopen millennium." Dat dit thema veel lezers aan- sprak, bleek uit het grote aantal inzendingen. De redacteuren van Maasstad weekbladen hadden het er maar druk mee. Het valt ook niet mee om zulke uiteenlo- pende verhalen met elkaar te vergelijken. Toch kwam uitein- delijk een duidelijke winnaar naar voren: Ton van Muyden met zijn korte verhaal 'De Ont moeting'. Het is een kort verhaal over de ontmoeting tussen een stations- chef en een in eerste instantie on- bekende vrouw. Ze vertelt hem haar levensverhaal. Gaandeweg blijkt de oplossing voor haar probleem dichterbij dan ze zelf had durven denken. Hoewel je tijdens het lezen die indruk wel krijgt, is het verhaal niet waar gebeurd, zo benadrukt de auteur. „Ik heb tijdens de oorlog wel in het verzet gezeten en ik heb daarna veel gedaan aan studie over de oorlog. Ik weet er dus het een en ander vanaf. Als je dan gaat zitten om een verhaal te schrijven, komt dat vanzelf." Ondanks dat het niet waar ge beurd is, zitten er wel elementen in het verhaal die de schrijver zelf heeft meegemaakt. „Dc heb wel eens zo'n soort ontmoeting gehad, maar niet precies zoals in het verhaal. Maar andere ele menten - zoals dat rode haar- zijn wel echt. Ik heb zelf nog an- derhalf jaar een joods kind in huis gehad. Daar heb ik nu nog contact mee. Waarom ik voor de oorlog heb gekozen? Het thema was millennium. Dat loopt van 1900 tot 1999. Daarin is zoveel gebeurd. Ik heb iets gekozen dat in het centrum ligt." Hoewel Van Muyden beeldend kunstenaar is en zich in het ver- leden regelmatig met taal heeft beziggehouden, heeft hij niet eerder meegedaan aan een ver halenwedstrijd. Dat hij nu als winnaar uit de bus rolt, verbaast hem ook wel een beetje. De Rot- terdanuner leverde zijn verhaal in op twee keurig - met de type- machine - getypte a4-tjes. „Het was in e6n keer goed. Ik had het wel eerst helemaal uitgeschreven en daarna overgetypt. Ik heb zo veel mogelijk geprobeerd in de sfeer te blijven zoals je met el kaar praat, niet te gekunseld of literair. Mijn zus vond het ver haal spannend, maar dat ik zou winnen..." Ton van Muyden heeft met zijn winnende verhaal een reisje naar Londen gewonnen. Het span- nende verhaal over de ontmoe ting met Richard Kimble uit The Fugitive en het hallucinerende eerbetoon aan Janis Joplin willen we u zeker niet onthouden. Deze verhalen van Lenny Langerveld en Hanny Arnold vielen helaas net buiten de prijs. Ondanks dat we maar vier verhalen af kunnen drukken, willen we natuurlijk al- le inzenders bedanken. Zoals bleek heeft iedereen zijn eigen, bijzondere herinnering aan deze eeuw. Er zaten een heleboel ver halen tussen onze post die we met heel veel plezier gelezen hebben. Laat u niet ontmoedigen als uw verhaal niet op deze pagi- na staat. Volgend jaar is er zeker weer een verhalenwedstrijd van Maasstad weekbladen. Zondag 20 augustus 1995 Het was, ondanks het vroege uur, bijna 30 graden buiten. Ik had al twee weken nauwelijks geslapen en haatte de uitbundigheid van de zomer. Waar kon ik heen met mijn moe hoofd en zware ogen? Gefas- cineerd had ik de hele nacht naar mijn vriend gekeken. Midden in een vrijpartij was hij omvergezakt en in slaap gevallen om uren later weer wakker te worden. Ondertus- sen schreef ik ik mijn dagboek, hing ik de gordijnen voor de deur, zag ik twee films, at ik een zak bor- relnootjes, baalde ik verschrikke- lijk. Tegen de ochtend werd hij even wakker. Ik vertelde hem dat ik niet kon slapen en dat ik minder sliep dan iedereen die ik kende. Hij lachte erom en liep naar de keuken om een glas water te halen. „Dat maakt je heel bijzonder", zei hij, over zijn schouder heen. Toen hij terugkwam, sliep ik. 's Mor- gens was hij weg en werd ik door de hitte mijn bed uitgedreven. Half hallucinerend hees ik mezelf in een witte zomerjurk en stapte op de fiets. Hoog boven de huizen galmde een kerkklok, het geluid deinde door de straten van mijn wijk. Waar zal ik heen gaan? Op het Weena weerspiegelden de he- melhoge puien alleen zichzelf. Ik fietste verder. Aan het water stond een verfrissende wind. Zeemeeu- wen hingen in de lucht; hun kopjes spiedden nieuwsgierig heen en weer. Op de Kop van Zuid blokkeerden de contouren van het nieuwe ge- rechtsgebouw het zicht op hotel New York en de veitrekhal van de Holland Amerika Lijn. De nieuwe brug vond ik toen nog lelijk. Op de een of andere manier was er eerst nog geen sierlijkheid, alleen maar logheid die naar achteren kantelde. Niet dat het me iets kon schelen. Ik wilde alleen maar slapen in het gras en expresso's drinken tot ik er scheel van ging kijken. Binnen in Hotel New York was het zondags- druk en ik nam de koffie en choco- ladetaart snel mee naar buiten. Op de warme stenen langs het wa ter bungelden mijn benen losjes naar beneden. Er ging iemand naast me zitten en ik keek haast au- tomatisch even opzij. Het was een man die, vreemd genoeg, van top tot teen doorweekt was. Hij was echt kletsnat en ik keek hem onge- twijfeld verbijsterd aan. Hij keek nogal ondoorgrondelijk terug en haalde toen, een beetje veront- schuldigend, zijn schouders op. Alsof hij het ook niet kon helpen. Plotseling begon er iets te ratelen in mijn versufte hoofd. Ik sperde mijn ogen wijd open... Ik kende deze man... Ik zou dat gezicht bin nen enkele seconden uit duizenden gezichten herkennen. De zachte mond, de kwetsbare trouwe-hon- denblik, het litteken op zijn kin... Het was dokter Kimble. Dokter Ri chard Kimble. De arts die ten on- rechte van de moord op zijn vrouw werd beschuldigd en wekenlang, nee maandenlang werd opgejaagd door de US Marshall Gerard. Kimbles enige hoop was het vin- den van de echte moordenaar, een eenarmige ex-politieman. Tot die tijd moest hij uit de klauwen van Marshall Gerard zien te blijven. Ik keek onwillekeurig snel om me heen. Ik had de film The Fugitive een keer of vijf gezien en een wist ik zeker: als Richard Kimble hier op de kade zat, kon Marshall Ge rard niet ver uit de buurt zijn. Richard Kimble: de man die van het ene op het andere moment uit zijn veilige en gelukkige bestaan werd weggerukt en op de vlucht sloeg. Het allermooiste moment van de film is het einde. De echte boeven zijn onschadelijk gemaakt en de bikkelharde Marshall Gerard kan niet anders dan respect hebben voor deze zachtaardige man, die met een flinke dosis geluk, moede en intellect zijn naam heeft gezui- verd en de echte moordenaar heeft ontmaskerd. Hij helpt dokter Kim ble haast teder de auto in die ver- volgens wegrijdt. Maar zover was het nog lang niet, dat zag ik meteen. Richard zat bib- berend naast me, in het oudeman- nenvest dat hij aan het begin van de klopjacht uit een ziekenhuis heeft gestolen. „Richard?" Hij tuimelde van schrik bijna terug in het water. „Hier." Ik schoof hem de expresso en chocoladetaart toe, want ik wist hoe weinig er te eten viel tijdens zijn lange vlucht. Hij herstelde zich, aarzelde even schuw en nam dan beiden aan. De taart werd ver- zwolgen, de koffie volgde. Hij zag er uitgeput uit. Ik had mijn door- waakte nachten tenminste nog in bed doorgebracht, een luxe die hem als lange tijd niet meer ten deel was gevallen, had ik het idee. Ik vergat mijn eigen vermoeidheid en fleurde helemaal op bij de ge- dachte dat ik dokter Richard Kim ble zou kunnen helpen. „Wat kan ik voor je doen?" Hij haalde gelaten zijn schouders op en keek om zich heen. Mensen passeerden ons, zomerse geluiden markeerden het moment. Gelach, gepraat... We waren er mijlenver van verwijderd. „Heb je een auto?' Zijn stem klonk rasperig en schor. „Nee, wel een fiets." Ik wees va- gelijk ergens achter me, in de rich- ting van mijn met twee sloten ver- grendelde Batavus. „Kun je me een paar dagen onder- dak verlenen?" Ik aarzelde. Een kort visioen van dokter Kimble en ik, samen slape- loos op de bank met een glaasje port en een schaaltje borrelnoten voor MTV en Kooptv. Wil je ei- genlijk wel echt met je held van het witte doek op de bank zitten, maar dezelfde wc gaan en in de douche zijn haren in het putje vinden? Nee, eigenlijk niet. Maar hoe kon ik hem dat vertellen? Ik kon hem nu niet laten vallen. Ik wilde ook wel graag mijn eigen verhaal schrijven in zijn meesterlijke epos. „Ja, natuurlijk kan dat." Hij glimlachte en drukte even heel kort met zijn hand op mijn arm: „Geweldig." En toen ging het allemaal opeens heel snel. Pas toen zijn hand op de mijne verstijfde, hoorde ik de sire- nes ook. Het geluid kwam razend- snel dichterbij. Een infemo van hoge tonen van vele, vele politie- auto's. Tegen de tijd dat de eerste politiewagen op de hoek stoof, was dokter Kimble al in het water ge- zakt dat zich rimpeloos boven zijn hoofd sloot. Eigenlijk dacht ik al dat ik het alle maal had gedroomd, totdat Mars hall Gerard langs de waterkant kwam aangerend. Hij bleef staan bij de natte plekken en schreeuwde rauwe aanwijzingen naar het aan- stormende korps van politie. Maar toen stond ik al de sloten van mijn fiets te halen. Het was nog steeds warm, maar aan de horizon doem- den de eerste stapelwolken op. Misschien dat ik toch maar even ging liggen. Lenny Langeveld „Daar zijn ze!... Het dak op. Zwaaien!" De geallieerde oorlogsvliegers kwamen nu geen bommen gooien, maar voedsel droppen. Op het vliegveld bij de Waalhaven. De Duitse bezetter had hiermee inge- stemd. En nu was het zover. De bommenwerpers kwamen laag over. Het waren Lancasters, En- gelse toestellen dus. (Welke jon- gen wist niet wat een Lancaster was, en een Vliegend Fort, en een Spitfire...?) Eerst liep ik naar de voorkant van het dak. Ik keek naar beneden, naar de uitgang van de Maastunnel. Daar stond hij, bij zijn hokje, de Duitse schildwacht met zijn geweer. Schichtig keek hij naar boven. Haha! Met handdoe- ken stonden we te zwaaien, mijn ouders, tante, zusje, ikzelf, buren, hun buren, iedereen. Wat een geestdrift! Toen begon het te regenen. Steeds harder. En tot mijn verbazing gin- gen steeds meer mensen naar bin nen. Zelfs mijn eigen familie! Er kwamen ook steeds minder vlieg- tuigen. Maar ik bleef op mijn post. Ook als er nog maar e6n zou ko- men, dan moest die toegezwaaid worden. Het plensde. Ik zag nie- mand meer op de daken. Enkele toestellen vlogen op vrij grote af- stand over. Zagen ze me wel zwaaien? En toen... zag ik hem aankomen. Wat een bakbeest. Hij zou vlak over me heenvliegen. Ik ging wild tekeer met mijn handdoek. Donde- rend lawaai... en een grote doek. Uit de achterste geschutskoepel kwam hij. Er werd teruggezwaaid! Naar die eenzame jongen die kop- pig in de stromende regen was blij ven staan. Het bleek het laatste vliegtuig te zijn. Toen ik weer in huis kwam, vertelde ik natuurlijk enthousiast wat me was overko- men. Maar ik was ook kribbig om- dat ik daar alleen had gestaan. „Typisch Johnny", zei mijn vader. Wat 'typisch Johnny?' Ik begreep het niet en ik zal het nooit begrij- pen, die lauwheid van veel men- sen. Ik dacht aan de luchtgevech- ten boven Hellendoorn, waar ik tot april 1944 had gewoond. Daar had in ik totaal vijf Engelse bommen werpers zien neerstorten. Er was het ijzingwekkende moment ge- weest in die nacht toen dat bran- dende vliegtuig naar beneden gierde. Daarna had ik me in de vroege ochtend in dat struikgewas verborgen gehouden, toekijkend hoe in de nevel Duitse militairen bezig waren met het bergen van lij- ken, terwijl ze tussen grillig ge- vormde vliegtuigbrokken doorlie- pen. Een helse ervaring. De onbekende die mij op Charlois teruggroette was een overlevende. In hem eerde en bewonderde ik al die vliegers die hun leven hadden gewaagd voor ons alien. Voor mij was dit een onvergetelijke ontmoe ting. Voor hem ook? John Bijlsma Dinsdag 28 december 1999 CX63 Die avond had ik dienst tot de laat ste trein van 1 uur 30. Plichtigmatig was mijn ronde ge- weest. Niemand bevond zich nog op een van de perrons. Als sta- tionschef, een baan vanaf 1947, voel je je dan helemaal senang. Heel vreemd daarom dat ik plotse ling bevangen werd door een on- bestemd gevoel. Waar vandaan kwam toch die aandrang om terug te gaan naar perron 14? Ik haastte me zelfs. Idoot, dacht ik, ja een idoot dat ben je. Ik de trap op. Geen sterveling te zien. Geheel onverwacht was daar ech- ter een vrouwenfiguur, die als het ware uit het niets tevoorschijn kwam. Zij torste een kennelijk zware koffer. Ook zij ontdekte mij en kwam enigszins gehaast naar mij toe. „Oh, mijnheer, ben blij u te zien. Kunt u mij zeggen wanneer er een trein naar Gorcum gaat?" „Nou mevrouw, dat kan nog zeker minstens een half uur duren. Ik zou u willen voorstellen zolang op die bank te gaan zitten." „Akkoord, maar wilt u dan zo vriendelijk zijn om naast mij te ko- men zitten. Ik heb u namelijk iets bijzonders te vertellen." Ze had een vriendelijk voorkomen en een melodieuze stem. Dus ik kon eenvoudig niet weigeren. Bo- vendien was ik nieuwsgierig. Langer dan enige ongenblikken bleef zij, voor zij begon, mij on- derzoekend aankijken. „Het is heel vreemd, dat ik direct toen ik u zag, wist dat u te vertrou- wen was. Het is bekend dat ver- trouwen iets is, waarvan pas na ja- ren sprake kan zijn. Maar ik ben van mening dat het met u anders is. Mogelijk is het een beetje intui'tie van mij." Voortdurend haar blik op mij ge- richt houdend, vervolgde zij: „On- geveer anderhalf uur geleden ben ik, voor het eerst na de oorlog op Schiphol aangekomen. U moet we- ten vanaf 1946 heb ik met mijn ou ders in Venezuela gewoond. Bei den zijn ze overleden. En nu kom ik definitief naar Holland terug. In Venezuela hebben we ons laten na- turaliseren en tevens een andere naam aangenomen: Carrera. Mijn voornaam werd Carmen. En mag ik u vragen hoe u heet?" „Wel ja", antwoordde ik. „Mijn naam is Ton van Muyden. Overi- gens, namen zijn niet zo belang- rijk. Het was toch Shakespeare die daarover schreef 'What's in a na me'?" „U heeft gelijk, mijnheer Van Muyden. Maar om terug te komen op mijn verhaal. Ik heb dus in Ca racas gewoond. Was daar ver- pleegster in de Universiteitskli- niek. Mijn vader was bij de Shell. Een half jaar geleden is hij komen te overlijden. Drie maanden na de dood van mijn moeder. Ik moet hieraan wel toevoegen dat ik daar toch een fijne tijd heb gehad. Ge- trouwd ben ik niet, hoewel ik wel een paar keer huwelijksaanzoeken heb gehad. Die heb ik steeds afge- wimpeld. U moet dat zo zien: in mijn jeugd heb ik een man intens lief gehad en ik stond op het punt met hem te gaan verloven. Kunt u zich indenken dat ik nooit een an dere man heb willen hebben?' „Oh zeker", was mijn antwoord. „Daar heb ik alle begrip voor. Zelf heb ik eertijds een lieve vriendin gehad, die ik helaas ben kwijtge- raakt. En het is ook om die reden dat ik nooit heb willen trouwen." Tot dan kon de hele conversatie mij maar matig boeien. Tot de vrouw hernam: „Mijnheer van Muyden. Ik wil u - min of meer on- bescheiden - iets vragen. Zou u misschien bereid zijn de man terug te vinden, die mijn grote liefde is geweest. Toe mijnheer, ik weet echt niet hoe ik dat moet aanpak- ken." Na enig nadenken: „Ik wil wel proberen wat voor u te doen, maar dan moet ik wel meer gegevens hebben." „Luister mijnheer, ik zal u uiteen- zetten wat er gebeurd is. Tijdens de oorlog woonde ik en mijn ouders in Rotterdam-West. Ik was acht- tien, toen ik verkering kreeg met een jongeman van 21. Het was voor ons allebei liefde op het eerste gezicht. Bijna elke dag zagen wij elkaar. En dat zal ik nooit en te nimmer vergeten. Zijn beroep ben ik niet aan de weet gekomen. Van tijd tot tijd bleef hij enkele dagen weg om ergens in het land zaken te doen. Althans volgens zijn zeggen. Mogelijk zat hij in de zwarte han- del of zoiets, want soms gaf hij mij voedselbonnen en ik heb ook wel eens een hele bonkaart gehad. Wat ben ik in die tijd gelukkig geweest, totdat de Amerikanen de hele buurt waar wij woonden, plat bombar- deerden. Dat was in 1943. Toevallig waren mijn ouders en ik op dat moment in de gang van ons huis. Het leek er- op of de muren op ons zouden neerploffen. Gelukkig: we bleven ongedeerd. In Gorcum hadden wij familie en daar zijn we toen inge- trokken. Een paar dagen na dat bombardement ben ik teruggegaan naar Rotterdam. Ons huis lag hele maal in puin. Alles was door de brand zwart geblakerd. Gewoon verschrikkelijk. Ik heb alles op alles gezet om mijn vriend terug te vinden. Dat hij in leven moest zijn, dat wist ik; op de dag van het bombardement was hij op reis. Ik heb ik die dagen wat af- gehuild, omdat hij spoorloos was en bleef. Ja mijnheer; ik voel mij nu echt hulpeloos. Hoe zou ik het in godsnaam moeten aanleggen om hem op te sporen?' „Wel", zei ik. „Vertelt u mij dan maar eerst hoe uw vriend eruit zag en wat zijn naam was." „Oh ja, ik kan zeggen: hij had een flink postuur, bruine ogen, een nogal hoog voorhoofd en rood haar. En zijn naam was Tom van Laren." „Mevrouw Carrera, het zou best kunnen dat ik die man gekend heb. Droeg hij altijd zwarte kaplaarzen en een lange leren jas? En was hij niet op kamers in de Taander- straat?" „Maar mijnheer, hoe weet u dat? Was u bevriend met hem?" „Nee, nou niet direct bevriend, maar toch heb ik hem goed ge kend. En daarom weet ik ook uw naam van vroeger: Willy Koele- wijn." „He, dat is wel heel erg toevallig, mijnheer. Ik begrijp dat u hem van nabij moet hebben gekend." „Zo is het Willy. Ik zal nu met de waarheid op de proppen komen. Die Tom van Laren was een man uit het verzet. Daarom had hij zijn haar rood laten verven en had hij een schuilnaam. En het was ik, Ton van Muyden, die toen de naam had van Tom van Laren." Op die bank op perron 14 hebben wij tranen met tuiten gehuild. Tra- nen van geluk. Ton van Muyden Het was zondagavond en ik zat heerlijk in mijn schommelstoel met mijn ogen dicht te luisteren naar een cd van mijn favoriete zan- geres Janis Joplin. Een fantastische vrouw. Ze deed in haar korte leven echt alles wat ze maar wilde. Die vrijheid die ze had werd haar jam mer genoeg fataal. Janis overleed op 5 oktober 1970,27 jaar oud, aan een overdosis heroine. Een kort maar krachtig leven. Ze gaf zich helemaal tijdens een con cert en dat kan je heel goed horen als je naar haar muziek luistert. Ik was toen 15 jaar en kende de mu ziek van Janis niet. Ik begon pas naar haar te luisteren in 1975. Ik ben toen naar Amerika gegaan en hoorde in de auto van mijn nichtje de 8-track Pearl voor het eerste van mijn leven. Ik weet het nog goed, ik was gelijk verliefd op die mu ziek. Het raakte mij in het diepst van mijn hart. De blues van haar kwam luid en duidelijk over. Ik heb toen gelijk de cassette Pearl gekocht en als ik liefdesverdriet had, dan schreuwde ik het uit, sa men met Janis. Ze kon zo heerlijk schreeuwen, het kwam uit het diepst van haar ziel, en altijd als ik haar muziek hoor - het maakt mij niet uit waar ik ben - dan schreeuw ik altijd met haar mee. Ik had graag een concert live van haar willen zien, maar ja dat gaat helaas niet meer. Ik moet nu dus genoegen ne- men met een cd of videoband. Ik maakte mijn shaggie uit en zat heerlijk in de schommelstoel mee te bleren met 'Summertime' toen ik ineens iemand achter mij hoorde zeggen: „Great song babe!' Ik schrok met te pletter, want ik was alleen thuis. Ik draaide me om, en achter mij stond Janis Joplin, in- volle glorie, met kralen en d'r be- kende rose brilletje op. ,,He baby, do you want to sing with me", vroeg ze lachend. Ik staarde haar met een wezenloze blik aan en begon een beetje te sha ken. Mijn idool voor mij en vroeg of ik met haar zingen. Ik keek naar mijn peuk in de asbak en vroeg mij af of er troep ingezeten had. LSD, heroine of misschien wel cocaine, maar in ieder geval geen gewoon tabak, want ik was duidelijk aan het hallucineren. Ik deed mijn ogen dicht en toen weer open, maar nee hoor, Janis stond er nog. Ze was er echt. „Dit kan niet, je droomt", schreeuwde een stemmetje in mijn hoofd. „Het kan wel, dat zie je toch", zei een andere zware stem. „Je hallucineert. Janis is al 29 jaar dood, dus dit kan niet", zei dat stemmetje weer. ,,Hou toch op met denken en ge- niet ervan'zei de zware stem. Het was een grote chaos in mijn hoofd. Ik was gek geworden of an ders werd ik het nu ter plekke. Ik kneep mijzelf hard in mijn arm, maar het hielp niet. Janis was er nog steeds. .Janis, you can't be here, you're dead", zei ik stotterend. „What the hell", zei ze lachend. ,,Dead? There is no dead." „But you died twenty-nine years ago", zei ik. „So what! You want to see a con cert, now come on babe, now it's the time." Ze pakte mijn hand en trok mij uit de schommelstoel. Ik begreep er niets van. Dit kon toch niet waar zijn. Gek of niet gek, de ze kans zou ik niet laten lopen. Een concert van Janis Joplin zien was een wens en die ging nu eindelijk uitkomen. We gingen naar buiten en stapten in een oude gekke auto die voor de deur stond. Ik stapte in en liet alles maar over mij heen ko men. Ik wilde niet meer denken, alleen maar genieten van dit mo ment met Janis. We reden de rijksweg op richting Den Haag en ik vroeg aan Janis waar we heen gingen. „We're going to London", zei Ja nis en lachte hard. „Yes, sure", antwoordde ik en lachte mee. We zongen onderweg verschillen- de liedjes van haar en ze gaf mij een complimentje dat ik alle tek- sten zo goed wist. Janis scheen verdomd goed de weg te weten en bij Rotterdam Airport parkeerde ze haar auto in een parkeervak. We gingen naar binnen en Janis liep gelijk naar een incheck-balie. Ik liep met haar mee. Iedereen groette Janis, maar nie mand die ook maar iets zei dat ze dood was of zo. Het leek de nor- maalste zaak van de wereld, alleen ik was niet helemaal normaal. Ja nis liet mij de tickets zien en gilde het uit van plezier toen ze mijn ver- baasde gezicht zag. Shit, toch Londen. Het vliegtuig vertrok en om half tien 's avonds arriveerde Janis en ik op Londen Heatrow Airport. Janis regelde snel een taxi en we reden naar Hy de Park toe. Het park was helemaal verlicht en ze trok me mee naar een podium, dat in het midden van het park was opgezet. Er waren een heleboel mensen op het podium bezig met allerlei apparatuur neer te zetten. Janis stelde mij voor aan de leden van haar band. Brad Campbell, Clark Pierson, Ken Pierson, John Till, Richard Bell, Sandra Couch, Bobbie Hall en Bobby Womack. Het park stroomde vol en ik bleef maar bij Janis, niet wetende wat er allemaal ging gebeuren. Op een gegeven moment gingen de grote lampen uit en een spot op het podi um ging aan. De band begon te spelen en ik herkende het begin van 'Me and Bobby McGee'. Op eens trok Janis mij mee het podium op in de spotlights. Ze pakte de mi- crofoon en gilde hard naar het pu~ bliek: „Hi there, tonight I will give a special concert for my friend Hanny from Holland, and guess what... Hanny and I are going to sing together", schreeuwde Janis hard in de microfoon. Het publiek schreeuwde enthousi ast. Ze duwde mij een microfoon in mijn handen en de muziek klonk harder. Janis begon te zingen. Ik stond daar maar een beetje te staan, kon me totaal geen houding geven; mijn knieen waren van rubber. Toen de muziek harder werd en ik Janis steeds wilder zag zingen, knapte er iets in mij en ik gaf me over. Aan de muziek en aan de blues. „Freedom is just another word for nothing left to lose.Ik schreeuwde het uit. Heerlijk swin- gend en schreeuwend stonden Ja nis en ik op het podium. Het pu bliek gilde en schreeuwde alle liedjes met ons mee. Het was een grote happening en ik stond daar, op het podium naast Janis Joplin mee te zingen. Na anderhalf uur kondigde Janis 'ons' laatste num- mer aan. Mijn lievelingsnummer 'Summertime'. „Yes, a big hand for my friend Hanny", gilde Janis, en omhelsde mij. Het applaus was hartverwarmend. Ik had het bloed- en bloedheet, was totaal uitgeput en had hele maal geen stem meer over. Maar dit was zo opwindend, spannend en energievol dat ik mij niet eens moe voelde. Het leek wel of ik juist veel meer energie had. We liepen het podium af en Janis keek mij met haar blauwe ogen aan, pakte mijn handen vast. „Time to go now, I will never for get you." „Thank you dear Janis for this wonderful concert en I will never forget you too." We liepen naar de straat en Janis floot op haar vingers voor een 'cap'Een taxi kwam aan en stopte naast ons. We stapten in de taxi naar London Heatrow Airport. Het vliegtuig stond al klaar om te ver- trekken. In Rotterdam stapte we weer in haar auto en-reden naar mijn huis. We babbelden de hele weg over het concert en hoe ge- weldig het was om samen te zin gen. Thuisgekomen stapten we uit de auto en Janis haalde een tur quoise ketting van haar nek en hing deze bij mij om. „So for you babe, for your love." „Thank you for everything'zei ik en gaf haar mijn Boeddha-ketting die ik altijd om had. Tranen biggel- den over onze wangen. Dit af- scheid deed pijn. We hielden el kaar nog even stijf vast, Janis lach te nog 66n keer naar mij, stapte in haar auto en reed toen hard de straat uit. Ik ging mijn huis binnen, zette de cd aan en plofte in mijn schommel stoel. Ik dacht aan alles wat ik had meegemaakt en kwam tot de con- clusie dat dit toch een droom moest zijn geweest. Gelukkig ik was toch niet gek geworden. Ik slaakte een zucht van blijdschap en deed mijn ogen open. Ik pakte mijn Boeddha- ketting vast en zag tot mijn grote verbazing dat die was veranderd in een turquoise ketting. Hanny Arnold

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Maaspost / Maasstad / Maasstad Pers | 1999 | | pagina 11