r
maasstad
'Als je gaat zitten,
komt dat vanzelf'
'Het was Richard Kimble'
Een onvergetelijke ontmoeting
De ontmoeting op perron 14
I
Een droom om nooit te vergeten
Winnend verhaal over de oorlog
mm
0 0 0
ROTTERDAM - Maasstad
weekbladen schreef net als elk
jaar ook in dit laatste jaar van de
eeuw een verhalenwedstrijd uit.
Het thema van dit jaar was snel
duidelijk: het nieuwe millenni
um. „Omschrijf een ontmoeting
met een persoon die u bewondert
of heeft bewonderd, in het nu
bijna afgelopen millennium."
Dat dit thema veel lezers aan-
sprak, bleek uit het grote aantal
inzendingen. De redacteuren van
Maasstad weekbladen hadden
het er maar druk mee. Het valt
ook niet mee om zulke uiteenlo-
pende verhalen met elkaar te
vergelijken. Toch kwam uitein-
delijk een duidelijke winnaar
naar voren: Ton van Muyden
met zijn korte verhaal 'De Ont
moeting'.
Het is een kort verhaal over de
ontmoeting tussen een stations-
chef en een in eerste instantie on-
bekende vrouw. Ze vertelt hem
haar levensverhaal. Gaandeweg
blijkt de oplossing voor haar
probleem dichterbij dan ze zelf
had durven denken. Hoewel je
tijdens het lezen die indruk wel
krijgt, is het verhaal niet waar
gebeurd, zo benadrukt de auteur.
„Ik heb tijdens de oorlog wel in
het verzet gezeten en ik heb
daarna veel gedaan aan studie
over de oorlog. Ik weet er dus
het een en ander vanaf. Als je
dan gaat zitten om een verhaal te
schrijven, komt dat vanzelf."
Ondanks dat het niet waar ge
beurd is, zitten er wel elementen
in het verhaal die de schrijver
zelf heeft meegemaakt. „Dc heb
wel eens zo'n soort ontmoeting
gehad, maar niet precies zoals in
het verhaal. Maar andere ele
menten - zoals dat rode haar-
zijn wel echt. Ik heb zelf nog an-
derhalf jaar een joods kind in
huis gehad. Daar heb ik nu nog
contact mee. Waarom ik voor de
oorlog heb gekozen? Het thema
was millennium. Dat loopt van
1900 tot 1999. Daarin is zoveel
gebeurd. Ik heb iets gekozen dat
in het centrum ligt."
Hoewel Van Muyden beeldend
kunstenaar is en zich in het ver-
leden regelmatig met taal heeft
beziggehouden, heeft hij niet
eerder meegedaan aan een ver
halenwedstrijd. Dat hij nu als
winnaar uit de bus rolt, verbaast
hem ook wel een beetje. De Rot-
terdanuner leverde zijn verhaal
in op twee keurig - met de type-
machine - getypte a4-tjes. „Het
was in e6n keer goed. Ik had het
wel eerst helemaal uitgeschreven
en daarna overgetypt. Ik heb zo
veel mogelijk geprobeerd in de
sfeer te blijven zoals je met el
kaar praat, niet te gekunseld of
literair. Mijn zus vond het ver
haal spannend, maar dat ik zou
winnen..."
Ton van Muyden heeft met zijn
winnende verhaal een reisje naar
Londen gewonnen. Het span-
nende verhaal over de ontmoe
ting met Richard Kimble uit The
Fugitive en het hallucinerende
eerbetoon aan Janis Joplin willen
we u zeker niet onthouden. Deze
verhalen van Lenny Langerveld
en Hanny Arnold vielen helaas
net buiten de prijs. Ondanks dat
we maar vier verhalen af kunnen
drukken, willen we natuurlijk al-
le inzenders bedanken. Zoals
bleek heeft iedereen zijn eigen,
bijzondere herinnering aan deze
eeuw. Er zaten een heleboel ver
halen tussen onze post die we
met heel veel plezier gelezen
hebben. Laat u niet ontmoedigen
als uw verhaal niet op deze pagi-
na staat. Volgend jaar is er zeker
weer een verhalenwedstrijd van
Maasstad weekbladen.
Zondag 20 augustus 1995
Het was, ondanks het vroege uur,
bijna 30 graden buiten. Ik had al
twee weken nauwelijks geslapen
en haatte de uitbundigheid van de
zomer. Waar kon ik heen met mijn
moe hoofd en zware ogen? Gefas-
cineerd had ik de hele nacht naar
mijn vriend gekeken. Midden in
een vrijpartij was hij omvergezakt
en in slaap gevallen om uren later
weer wakker te worden. Ondertus-
sen schreef ik ik mijn dagboek,
hing ik de gordijnen voor de deur,
zag ik twee films, at ik een zak bor-
relnootjes, baalde ik verschrikke-
lijk. Tegen de ochtend werd hij
even wakker. Ik vertelde hem dat
ik niet kon slapen en dat ik minder
sliep dan iedereen die ik kende. Hij
lachte erom en liep naar de keuken
om een glas water te halen.
„Dat maakt je heel bijzonder", zei
hij, over zijn schouder heen. Toen
hij terugkwam, sliep ik. 's Mor-
gens was hij weg en werd ik door
de hitte mijn bed uitgedreven.
Half hallucinerend hees ik mezelf
in een witte zomerjurk en stapte op
de fiets. Hoog boven de huizen
galmde een kerkklok, het geluid
deinde door de straten van mijn
wijk. Waar zal ik heen gaan? Op
het Weena weerspiegelden de he-
melhoge puien alleen zichzelf. Ik
fietste verder. Aan het water stond
een verfrissende wind. Zeemeeu-
wen hingen in de lucht; hun kopjes
spiedden nieuwsgierig heen en
weer.
Op de Kop van Zuid blokkeerden
de contouren van het nieuwe ge-
rechtsgebouw het zicht op hotel
New York en de veitrekhal van de
Holland Amerika Lijn. De nieuwe
brug vond ik toen nog lelijk. Op de
een of andere manier was er eerst
nog geen sierlijkheid, alleen maar
logheid die naar achteren kantelde.
Niet dat het me iets kon schelen. Ik
wilde alleen maar slapen in het
gras en expresso's drinken tot ik er
scheel van ging kijken. Binnen in
Hotel New York was het zondags-
druk en ik nam de koffie en choco-
ladetaart snel mee naar buiten.
Op de warme stenen langs het wa
ter bungelden mijn benen losjes
naar beneden. Er ging iemand
naast me zitten en ik keek haast au-
tomatisch even opzij. Het was een
man die, vreemd genoeg, van top
tot teen doorweekt was. Hij was
echt kletsnat en ik keek hem onge-
twijfeld verbijsterd aan. Hij keek
nogal ondoorgrondelijk terug en
haalde toen, een beetje veront-
schuldigend, zijn schouders op.
Alsof hij het ook niet kon helpen.
Plotseling begon er iets te ratelen
in mijn versufte hoofd. Ik sperde
mijn ogen wijd open... Ik kende
deze man... Ik zou dat gezicht bin
nen enkele seconden uit duizenden
gezichten herkennen. De zachte
mond, de kwetsbare trouwe-hon-
denblik, het litteken op zijn kin...
Het was dokter Kimble. Dokter Ri
chard Kimble. De arts die ten on-
rechte van de moord op zijn vrouw
werd beschuldigd en wekenlang,
nee maandenlang werd opgejaagd
door de US Marshall Gerard.
Kimbles enige hoop was het vin-
den van de echte moordenaar, een
eenarmige ex-politieman. Tot die
tijd moest hij uit de klauwen van
Marshall Gerard zien te blijven. Ik
keek onwillekeurig snel om me
heen. Ik had de film The Fugitive
een keer of vijf gezien en een wist
ik zeker: als Richard Kimble hier
op de kade zat, kon Marshall Ge
rard niet ver uit de buurt zijn.
Richard Kimble: de man die van
het ene op het andere moment uit
zijn veilige en gelukkige bestaan
werd weggerukt en op de vlucht
sloeg. Het allermooiste moment
van de film is het einde. De echte
boeven zijn onschadelijk gemaakt
en de bikkelharde Marshall Gerard
kan niet anders dan respect hebben
voor deze zachtaardige man, die
met een flinke dosis geluk, moede
en intellect zijn naam heeft gezui-
verd en de echte moordenaar heeft
ontmaskerd. Hij helpt dokter Kim
ble haast teder de auto in die ver-
volgens wegrijdt.
Maar zover was het nog lang niet,
dat zag ik meteen. Richard zat bib-
berend naast me, in het oudeman-
nenvest dat hij aan het begin van
de klopjacht uit een ziekenhuis
heeft gestolen.
„Richard?"
Hij tuimelde van schrik bijna terug
in het water.
„Hier." Ik schoof hem de expresso
en chocoladetaart toe, want ik wist
hoe weinig er te eten viel tijdens
zijn lange vlucht. Hij herstelde
zich, aarzelde even schuw en nam
dan beiden aan. De taart werd ver-
zwolgen, de koffie volgde. Hij zag
er uitgeput uit. Ik had mijn door-
waakte nachten tenminste nog in
bed doorgebracht, een luxe die
hem als lange tijd niet meer ten
deel was gevallen, had ik het idee.
Ik vergat mijn eigen vermoeidheid
en fleurde helemaal op bij de ge-
dachte dat ik dokter Richard Kim
ble zou kunnen helpen.
„Wat kan ik voor je doen?"
Hij haalde gelaten zijn schouders
op en keek om zich heen. Mensen
passeerden ons, zomerse geluiden
markeerden het moment. Gelach,
gepraat... We waren er mijlenver
van verwijderd.
„Heb je een auto?' Zijn stem klonk
rasperig en schor.
„Nee, wel een fiets." Ik wees va-
gelijk ergens achter me, in de rich-
ting van mijn met twee sloten ver-
grendelde Batavus.
„Kun je me een paar dagen onder-
dak verlenen?"
Ik aarzelde. Een kort visioen van
dokter Kimble en ik, samen slape-
loos op de bank met een glaasje
port en een schaaltje borrelnoten
voor MTV en Kooptv. Wil je ei-
genlijk wel echt met je held van het
witte doek op de bank zitten, maar
dezelfde wc gaan en in de douche
zijn haren in het putje vinden?
Nee, eigenlijk niet. Maar hoe kon
ik hem dat vertellen? Ik kon hem
nu niet laten vallen. Ik wilde ook
wel graag mijn eigen verhaal
schrijven in zijn meesterlijke epos.
„Ja, natuurlijk kan dat."
Hij glimlachte en drukte even heel
kort met zijn hand op mijn arm:
„Geweldig."
En toen ging het allemaal opeens
heel snel. Pas toen zijn hand op de
mijne verstijfde, hoorde ik de sire-
nes ook. Het geluid kwam razend-
snel dichterbij. Een infemo van
hoge tonen van vele, vele politie-
auto's. Tegen de tijd dat de eerste
politiewagen op de hoek stoof, was
dokter Kimble al in het water ge-
zakt dat zich rimpeloos boven zijn
hoofd sloot.
Eigenlijk dacht ik al dat ik het alle
maal had gedroomd, totdat Mars
hall Gerard langs de waterkant
kwam aangerend. Hij bleef staan
bij de natte plekken en schreeuwde
rauwe aanwijzingen naar het aan-
stormende korps van politie. Maar
toen stond ik al de sloten van mijn
fiets te halen. Het was nog steeds
warm, maar aan de horizon doem-
den de eerste stapelwolken op.
Misschien dat ik toch maar even
ging liggen.
Lenny Langeveld
„Daar zijn ze!... Het dak op.
Zwaaien!"
De geallieerde oorlogsvliegers
kwamen nu geen bommen gooien,
maar voedsel droppen. Op het
vliegveld bij de Waalhaven. De
Duitse bezetter had hiermee inge-
stemd. En nu was het zover. De
bommenwerpers kwamen laag
over. Het waren Lancasters, En-
gelse toestellen dus. (Welke jon-
gen wist niet wat een Lancaster
was, en een Vliegend Fort, en een
Spitfire...?) Eerst liep ik naar de
voorkant van het dak. Ik keek naar
beneden, naar de uitgang van de
Maastunnel. Daar stond hij, bij zijn
hokje, de Duitse schildwacht met
zijn geweer. Schichtig keek hij
naar boven. Haha! Met handdoe-
ken stonden we te zwaaien, mijn
ouders, tante, zusje, ikzelf, buren,
hun buren, iedereen. Wat een
geestdrift!
Toen begon het te regenen. Steeds
harder. En tot mijn verbazing gin-
gen steeds meer mensen naar bin
nen. Zelfs mijn eigen familie! Er
kwamen ook steeds minder vlieg-
tuigen. Maar ik bleef op mijn post.
Ook als er nog maar e6n zou ko-
men, dan moest die toegezwaaid
worden. Het plensde. Ik zag nie-
mand meer op de daken. Enkele
toestellen vlogen op vrij grote af-
stand over. Zagen ze me wel
zwaaien?
En toen... zag ik hem aankomen.
Wat een bakbeest. Hij zou vlak
over me heenvliegen. Ik ging wild
tekeer met mijn handdoek. Donde-
rend lawaai... en een grote doek.
Uit de achterste geschutskoepel
kwam hij. Er werd teruggezwaaid!
Naar die eenzame jongen die kop-
pig in de stromende regen was blij
ven staan. Het bleek het laatste
vliegtuig te zijn. Toen ik weer in
huis kwam, vertelde ik natuurlijk
enthousiast wat me was overko-
men. Maar ik was ook kribbig om-
dat ik daar alleen had gestaan.
„Typisch Johnny", zei mijn vader.
Wat 'typisch Johnny?' Ik begreep
het niet en ik zal het nooit begrij-
pen, die lauwheid van veel men-
sen. Ik dacht aan de luchtgevech-
ten boven Hellendoorn, waar ik tot
april 1944 had gewoond. Daar had
in ik totaal vijf Engelse bommen
werpers zien neerstorten. Er was
het ijzingwekkende moment ge-
weest in die nacht toen dat bran-
dende vliegtuig naar beneden
gierde. Daarna had ik me in de
vroege ochtend in dat struikgewas
verborgen gehouden, toekijkend
hoe in de nevel Duitse militairen
bezig waren met het bergen van lij-
ken, terwijl ze tussen grillig ge-
vormde vliegtuigbrokken doorlie-
pen. Een helse ervaring.
De onbekende die mij op Charlois
teruggroette was een overlevende.
In hem eerde en bewonderde ik al
die vliegers die hun leven hadden
gewaagd voor ons alien. Voor mij
was dit een onvergetelijke ontmoe
ting. Voor hem ook?
John Bijlsma
Dinsdag 28 december 1999
CX63
Die avond had ik dienst tot de laat
ste trein van 1 uur 30.
Plichtigmatig was mijn ronde ge-
weest. Niemand bevond zich nog
op een van de perrons. Als sta-
tionschef, een baan vanaf 1947,
voel je je dan helemaal senang.
Heel vreemd daarom dat ik plotse
ling bevangen werd door een on-
bestemd gevoel. Waar vandaan
kwam toch die aandrang om terug
te gaan naar perron 14? Ik haastte
me zelfs. Idoot, dacht ik, ja een
idoot dat ben je. Ik de trap op.
Geen sterveling te zien.
Geheel onverwacht was daar ech-
ter een vrouwenfiguur, die als het
ware uit het niets tevoorschijn
kwam. Zij torste een kennelijk
zware koffer.
Ook zij ontdekte mij en kwam
enigszins gehaast naar mij toe.
„Oh, mijnheer, ben blij u te zien.
Kunt u mij zeggen wanneer er een
trein naar Gorcum gaat?"
„Nou mevrouw, dat kan nog zeker
minstens een half uur duren. Ik zou
u willen voorstellen zolang op die
bank te gaan zitten."
„Akkoord, maar wilt u dan zo
vriendelijk zijn om naast mij te ko-
men zitten. Ik heb u namelijk iets
bijzonders te vertellen."
Ze had een vriendelijk voorkomen
en een melodieuze stem. Dus ik
kon eenvoudig niet weigeren. Bo-
vendien was ik nieuwsgierig.
Langer dan enige ongenblikken
bleef zij, voor zij begon, mij on-
derzoekend aankijken.
„Het is heel vreemd, dat ik direct
toen ik u zag, wist dat u te vertrou-
wen was. Het is bekend dat ver-
trouwen iets is, waarvan pas na ja-
ren sprake kan zijn. Maar ik ben
van mening dat het met u anders is.
Mogelijk is het een beetje intui'tie
van mij."
Voortdurend haar blik op mij ge-
richt houdend, vervolgde zij: „On-
geveer anderhalf uur geleden ben
ik, voor het eerst na de oorlog op
Schiphol aangekomen. U moet we-
ten vanaf 1946 heb ik met mijn ou
ders in Venezuela gewoond. Bei
den zijn ze overleden. En nu kom
ik definitief naar Holland terug. In
Venezuela hebben we ons laten na-
turaliseren en tevens een andere
naam aangenomen: Carrera. Mijn
voornaam werd Carmen. En mag
ik u vragen hoe u heet?"
„Wel ja", antwoordde ik. „Mijn
naam is Ton van Muyden. Overi-
gens, namen zijn niet zo belang-
rijk. Het was toch Shakespeare die
daarover schreef 'What's in a na
me'?"
„U heeft gelijk, mijnheer Van
Muyden. Maar om terug te komen
op mijn verhaal. Ik heb dus in Ca
racas gewoond. Was daar ver-
pleegster in de Universiteitskli-
niek. Mijn vader was bij de Shell.
Een half jaar geleden is hij komen
te overlijden. Drie maanden na de
dood van mijn moeder. Ik moet
hieraan wel toevoegen dat ik daar
toch een fijne tijd heb gehad. Ge-
trouwd ben ik niet, hoewel ik wel
een paar keer huwelijksaanzoeken
heb gehad. Die heb ik steeds afge-
wimpeld. U moet dat zo zien: in
mijn jeugd heb ik een man intens
lief gehad en ik stond op het punt
met hem te gaan verloven. Kunt u
zich indenken dat ik nooit een an
dere man heb willen hebben?'
„Oh zeker", was mijn antwoord.
„Daar heb ik alle begrip voor. Zelf
heb ik eertijds een lieve vriendin
gehad, die ik helaas ben kwijtge-
raakt. En het is ook om die reden
dat ik nooit heb willen trouwen."
Tot dan kon de hele conversatie
mij maar matig boeien. Tot de
vrouw hernam: „Mijnheer van
Muyden. Ik wil u - min of meer on-
bescheiden - iets vragen. Zou u
misschien bereid zijn de man terug
te vinden, die mijn grote liefde is
geweest. Toe mijnheer, ik weet
echt niet hoe ik dat moet aanpak-
ken."
Na enig nadenken: „Ik wil wel
proberen wat voor u te doen, maar
dan moet ik wel meer gegevens
hebben."
„Luister mijnheer, ik zal u uiteen-
zetten wat er gebeurd is. Tijdens de
oorlog woonde ik en mijn ouders
in Rotterdam-West. Ik was acht-
tien, toen ik verkering kreeg met
een jongeman van 21. Het was
voor ons allebei liefde op het eerste
gezicht. Bijna elke dag zagen wij
elkaar. En dat zal ik nooit en te
nimmer vergeten. Zijn beroep ben
ik niet aan de weet gekomen. Van
tijd tot tijd bleef hij enkele dagen
weg om ergens in het land zaken te
doen. Althans volgens zijn zeggen.
Mogelijk zat hij in de zwarte han-
del of zoiets, want soms gaf hij mij
voedselbonnen en ik heb ook wel
eens een hele bonkaart gehad. Wat
ben ik in die tijd gelukkig geweest,
totdat de Amerikanen de hele buurt
waar wij woonden, plat bombar-
deerden.
Dat was in 1943. Toevallig waren
mijn ouders en ik op dat moment in
de gang van ons huis. Het leek er-
op of de muren op ons zouden
neerploffen. Gelukkig: we bleven
ongedeerd. In Gorcum hadden wij
familie en daar zijn we toen inge-
trokken. Een paar dagen na dat
bombardement ben ik teruggegaan
naar Rotterdam. Ons huis lag hele
maal in puin. Alles was door de
brand zwart geblakerd. Gewoon
verschrikkelijk.
Ik heb alles op alles gezet om mijn
vriend terug te vinden. Dat hij in
leven moest zijn, dat wist ik; op de
dag van het bombardement was hij
op reis. Ik heb ik die dagen wat af-
gehuild, omdat hij spoorloos was
en bleef. Ja mijnheer; ik voel mij
nu echt hulpeloos. Hoe zou ik het
in godsnaam moeten aanleggen
om hem op te sporen?'
„Wel", zei ik. „Vertelt u mij dan
maar eerst hoe uw vriend eruit zag
en wat zijn naam was."
„Oh ja, ik kan zeggen: hij had een
flink postuur, bruine ogen, een
nogal hoog voorhoofd en rood
haar. En zijn naam was Tom van
Laren."
„Mevrouw Carrera, het zou best
kunnen dat ik die man gekend heb.
Droeg hij altijd zwarte kaplaarzen
en een lange leren jas? En was hij
niet op kamers in de Taander-
straat?"
„Maar mijnheer, hoe weet u dat?
Was u bevriend met hem?"
„Nee, nou niet direct bevriend,
maar toch heb ik hem goed ge
kend. En daarom weet ik ook uw
naam van vroeger: Willy Koele-
wijn."
„He, dat is wel heel erg toevallig,
mijnheer. Ik begrijp dat u hem van
nabij moet hebben gekend."
„Zo is het Willy. Ik zal nu met de
waarheid op de proppen komen.
Die Tom van Laren was een man
uit het verzet. Daarom had hij zijn
haar rood laten verven en had hij
een schuilnaam. En het was ik,
Ton van Muyden, die toen de
naam had van Tom van Laren."
Op die bank op perron 14 hebben
wij tranen met tuiten gehuild. Tra-
nen van geluk.
Ton van Muyden
Het was zondagavond en ik zat
heerlijk in mijn schommelstoel
met mijn ogen dicht te luisteren
naar een cd van mijn favoriete zan-
geres Janis Joplin. Een fantastische
vrouw. Ze deed in haar korte leven
echt alles wat ze maar wilde. Die
vrijheid die ze had werd haar jam
mer genoeg fataal. Janis overleed
op 5 oktober 1970,27 jaar oud, aan
een overdosis heroine.
Een kort maar krachtig leven. Ze
gaf zich helemaal tijdens een con
cert en dat kan je heel goed horen
als je naar haar muziek luistert. Ik
was toen 15 jaar en kende de mu
ziek van Janis niet. Ik begon pas
naar haar te luisteren in 1975. Ik
ben toen naar Amerika gegaan en
hoorde in de auto van mijn nichtje
de 8-track Pearl voor het eerste van
mijn leven. Ik weet het nog goed,
ik was gelijk verliefd op die mu
ziek. Het raakte mij in het diepst
van mijn hart. De blues van haar
kwam luid en duidelijk over.
Ik heb toen gelijk de cassette Pearl
gekocht en als ik liefdesverdriet
had, dan schreuwde ik het uit, sa
men met Janis. Ze kon zo heerlijk
schreeuwen, het kwam uit het
diepst van haar ziel, en altijd als ik
haar muziek hoor - het maakt mij
niet uit waar ik ben - dan schreeuw
ik altijd met haar mee. Ik had graag
een concert live van haar willen
zien, maar ja dat gaat helaas niet
meer. Ik moet nu dus genoegen ne-
men met een cd of videoband.
Ik maakte mijn shaggie uit en zat
heerlijk in de schommelstoel mee
te bleren met 'Summertime' toen
ik ineens iemand achter mij hoorde
zeggen: „Great song babe!' Ik
schrok met te pletter, want ik was
alleen thuis. Ik draaide me om, en
achter mij stond Janis Joplin, in-
volle glorie, met kralen en d'r be-
kende rose brilletje op.
,,He baby, do you want to sing
with me", vroeg ze lachend.
Ik staarde haar met een wezenloze
blik aan en begon een beetje te sha
ken. Mijn idool voor mij en vroeg
of ik met haar zingen. Ik keek naar
mijn peuk in de asbak en vroeg mij
af of er troep ingezeten had. LSD,
heroine of misschien wel cocaine,
maar in ieder geval geen gewoon
tabak, want ik was duidelijk aan
het hallucineren. Ik deed mijn
ogen dicht en toen weer open,
maar nee hoor, Janis stond er nog.
Ze was er echt.
„Dit kan niet, je droomt",
schreeuwde een stemmetje in mijn
hoofd.
„Het kan wel, dat zie je toch", zei
een andere zware stem.
„Je hallucineert. Janis is al 29 jaar
dood, dus dit kan niet", zei dat
stemmetje weer.
,,Hou toch op met denken en ge-
niet ervan'zei de zware stem.
Het was een grote chaos in mijn
hoofd. Ik was gek geworden of an
ders werd ik het nu ter plekke. Ik
kneep mijzelf hard in mijn arm,
maar het hielp niet. Janis was er
nog steeds.
.Janis, you can't be here, you're
dead", zei ik stotterend.
„What the hell", zei ze lachend.
,,Dead? There is no dead."
„But you died twenty-nine years
ago", zei ik.
„So what! You want to see a con
cert, now come on babe, now it's
the time." Ze pakte mijn hand en
trok mij uit de schommelstoel. Ik
begreep er niets van. Dit kon toch
niet waar zijn. Gek of niet gek, de
ze kans zou ik niet laten lopen. Een
concert van Janis Joplin zien was
een wens en die ging nu eindelijk
uitkomen. We gingen naar buiten
en stapten in een oude gekke auto
die voor de deur stond. Ik stapte in
en liet alles maar over mij heen ko
men. Ik wilde niet meer denken,
alleen maar genieten van dit mo
ment met Janis.
We reden de rijksweg op richting
Den Haag en ik vroeg aan Janis
waar we heen gingen.
„We're going to London", zei Ja
nis en lachte hard.
„Yes, sure", antwoordde ik en
lachte mee.
We zongen onderweg verschillen-
de liedjes van haar en ze gaf mij
een complimentje dat ik alle tek-
sten zo goed wist. Janis scheen
verdomd goed de weg te weten en
bij Rotterdam Airport parkeerde ze
haar auto in een parkeervak. We
gingen naar binnen en Janis liep
gelijk naar een incheck-balie. Ik
liep met haar mee.
Iedereen groette Janis, maar nie
mand die ook maar iets zei dat ze
dood was of zo. Het leek de nor-
maalste zaak van de wereld, alleen
ik was niet helemaal normaal. Ja
nis liet mij de tickets zien en gilde
het uit van plezier toen ze mijn ver-
baasde gezicht zag.
Shit, toch Londen. Het vliegtuig
vertrok en om half tien 's avonds
arriveerde Janis en ik op Londen
Heatrow Airport. Janis regelde
snel een taxi en we reden naar Hy
de Park toe.
Het park was helemaal verlicht en
ze trok me mee naar een podium,
dat in het midden van het park was
opgezet. Er waren een heleboel
mensen op het podium bezig met
allerlei apparatuur neer te zetten.
Janis stelde mij voor aan de leden
van haar band. Brad Campbell,
Clark Pierson, Ken Pierson, John
Till, Richard Bell, Sandra Couch,
Bobbie Hall en Bobby Womack.
Het park stroomde vol en ik bleef
maar bij Janis, niet wetende wat er
allemaal ging gebeuren. Op een
gegeven moment gingen de grote
lampen uit en een spot op het podi
um ging aan. De band begon te
spelen en ik herkende het begin
van 'Me and Bobby McGee'. Op
eens trok Janis mij mee het podium
op in de spotlights. Ze pakte de mi-
crofoon en gilde hard naar het pu~
bliek: „Hi there, tonight I will give
a special concert for my friend
Hanny from Holland, and guess
what... Hanny and I are going to
sing together", schreeuwde Janis
hard in de microfoon.
Het publiek schreeuwde enthousi
ast. Ze duwde mij een microfoon
in mijn handen en de muziek klonk
harder. Janis begon te zingen. Ik
stond daar maar een beetje te staan,
kon me totaal geen houding geven;
mijn knieen waren van rubber.
Toen de muziek harder werd en ik
Janis steeds wilder zag zingen,
knapte er iets in mij en ik gaf me
over. Aan de muziek en aan de
blues. „Freedom is just another
word for nothing left to lose.Ik
schreeuwde het uit. Heerlijk swin-
gend en schreeuwend stonden Ja
nis en ik op het podium. Het pu
bliek gilde en schreeuwde alle
liedjes met ons mee. Het was een
grote happening en ik stond daar,
op het podium naast Janis Joplin
mee te zingen. Na anderhalf uur
kondigde Janis 'ons' laatste num-
mer aan. Mijn lievelingsnummer
'Summertime'.
„Yes, a big hand for my friend
Hanny", gilde Janis, en omhelsde
mij.
Het applaus was hartverwarmend.
Ik had het bloed- en bloedheet,
was totaal uitgeput en had hele
maal geen stem meer over. Maar
dit was zo opwindend, spannend
en energievol dat ik mij niet eens
moe voelde. Het leek wel of ik
juist veel meer energie had. We
liepen het podium af en Janis keek
mij met haar blauwe ogen aan,
pakte mijn handen vast.
„Time to go now, I will never for
get you."
„Thank you dear Janis for this
wonderful concert en I will never
forget you too."
We liepen naar de straat en Janis
floot op haar vingers voor een
'cap'Een taxi kwam aan en stopte
naast ons. We stapten in de taxi
naar London Heatrow Airport. Het
vliegtuig stond al klaar om te ver-
trekken. In Rotterdam stapte we
weer in haar auto en-reden naar
mijn huis. We babbelden de hele
weg over het concert en hoe ge-
weldig het was om samen te zin
gen. Thuisgekomen stapten we uit
de auto en Janis haalde een tur
quoise ketting van haar nek en
hing deze bij mij om.
„So for you babe, for your love."
„Thank you for everything'zei ik
en gaf haar mijn Boeddha-ketting
die ik altijd om had. Tranen biggel-
den over onze wangen. Dit af-
scheid deed pijn. We hielden el
kaar nog even stijf vast, Janis lach
te nog 66n keer naar mij, stapte in
haar auto en reed toen hard de
straat uit.
Ik ging mijn huis binnen, zette de
cd aan en plofte in mijn schommel
stoel. Ik dacht aan alles wat ik had
meegemaakt en kwam tot de con-
clusie dat dit toch een droom moest
zijn geweest. Gelukkig ik was toch
niet gek geworden. Ik slaakte een
zucht van blijdschap en deed mijn
ogen open. Ik pakte mijn Boeddha-
ketting vast en zag tot mijn grote
verbazing dat die was veranderd in
een turquoise ketting.
Hanny Arnold