...als brede en heldere
hemelspiegel
Herman Noordegraaf
Musis 8
De Singel was vroeger een drukke winkelstraat. Vooral aan het begin van de
ochtend en het eind van de middag was het een komen en gaan van men
sen tussen het centrum en de trein. Temidden van die stoet bevond zich
immer mr. F. Bordewijk de bekende advocaat die in Den Haag woonde en
zijn praktijk in Schiedam had. Hij had zijn aktentas (onder die titel ver
scheen heel toepasselijk nog één van zijn boeken) in zijn linker- en de onafschei
delijke paraplu in de rechterhand. Voorts droeg hij een zwarte gleufhoed. Tenzij
omstandigheden, bijvoorbeeld een vertraagde trein, het hem verhinderden, kwam
hij altijd op dezelfde tijd langs de slagerij van mijn vader op de Singel. Deze regel
maat en discipline maakten het hem mogelijk om naast zijn drukke praktijk een
kwalitatief en kwantitatief hoge literaire produktie te ontwikkelen, die hem tot
één van Nederlands bekendste twintigste eeuwse auteurs maakte. Het was deze
regelmaat en discipline die wij in de vorm van tucht uitvergroot in zijn werk
tegenkomen.
Dat beeld kwam weer bij mij op toen ik de dit jaar verschenen biografie van
Reinold Vugs over Bordewijk las. Bordewijk maakte, zo wordt uit de biografie
duidelijk, een stringent onderscheid tussen F. Bordewijk, de romanschrijver, en de
Schiedamse advocaat van die naam. Maar is dit juist?
Bordewijk is in beide hoedanigheden voor Schiedam van betekenis geweest en
zowel met het oude Schiedam als met het nieuwe in wording verbonden. Toen hij
op 14 februari 1955 in de aula van het Stedelijk Museum de erepenning van de
Schiedamse Gemeenschap ontving memoreerde burgemeester mr.J.W. Peek de
sterke relatie van Bordewijk met Schiedam: "Gij kent Schiedam als weinig ande
ren, gij hebt stad en stedelingen grandioos vastgelegd voor het nageslacht en gij
hebt daardoor ons allen zeer aan u verplicht." In zijn antwoord stelde Bordewijk
onder meer: "Ik voel mij inderdaad Schiedammer, méér dan Hagenaar. Immers, de
stad waar men werkt is veel belangrijker dan de stad waar men slaapt."
Sinds 1919 was Bordewijk (1884-1965) advocaat in Schiedam. Allereerst oefende
hij zijn praktijk uit met mr. M.M. vanVelzen en na de oorlog met zijn zoon R.F.
Bordewijk. Zijn kantoor bevond zich aan de Tuinlaan en later aan de Lange
Nieuwstraat op de plaats waar nu het postkantoor staat. Tot vrijwel het eind van
zijn leven is Bordewijk in de advocatuur werkzaam gebleven, al was dat de laatste
jaren minder intensief. Dat betekent dat hij zo'n vijfenveertig jaar in Schiedam
werkzaam is geweest.
In het zojuist aangehaalde bedankwoord memoreerde Bordewijk zijn allereerste
kennismaking met Schiedam:
"Ik houd van deze stad, zij heeft mij altijd gefascineerd, sedert het moment dat ik
haar silhouet, vanuit de trein, twee vurige lichten ontwaarde. Dat was in 1896 en
later bleek dat ik de ovens van de glasfabrieken had aanschouwd. Ik ben het beeld
nimmer kwijtgeraakt."
Dit laatste blijkt uit de verwerking van deze herinnering in zijn novelle Verbrande
erven. Een plaatsbeschrijving (in 1944 illegaal gepubliceerd, later opgenomen in de
bundel Bij gaslicht). Het is het verhaal van Neeltje Zwart uit Hazerswoude die bij
haar oom en tante in Schiedam gaat logeren:
"De halte Kethel, de brug over de vaart voorbij, begon de trein in wijde boog
naar links te zwenken. "Gom, een kat!" riep Neel, en sloeg haar hand voor haar
mond. De anderen keken naar de verbaasde boerendeern.Wat was er aan een kat
te zien? Doch in de paarsduistere diepe schemering zag Neeltje Zwart twee ont
zettend felle, roze ogen, vlak bij elkaar, daar aan de kim plat op de grond naar haar
loeren, en het dikke wazige er omheen in de nevel was het breed puilend lichaam
van het beest. Natuurlijk bleek het larie, want daar staken al molens op en wieken