9 Musis en torens en de pijpen van schoorstenen bij hele bossen." Elders in deze novelle typeert Bordewijk Schiedam als volgt: "Toch óók weer, zij is zo vreemd, die stad. Een kogelronde sloppenbuurt, waar niemand wijs uit wordt, ligt in het hart van haar plattegrond, omlaaggedaverd van de dijk, en daar zijn vreemde namen, Baan en Grofbaan, Roosbeek en Laan, soms klinken zij ons ironisch tegen. En naar het Noorden ligt zwart-Schiedam daar tegenaan gevlijd, een doodziek wijt dat ligt bij een nog niet zo zieke kerel." In nog enige korte verhalen en artikelen heeft Bordewijk het zwarte Schiedam vastgelegd. Hij bleek daarbij een scherp observator te zijn van zowel mensen als gebouwen. Uit zijn biografie blijkt dat dit er al jong inzat en dat hij ervan hield om steden te observeren. Heel wat steden heeft hij met lange wandelingen alsmaar kijkend doorkruist. Ook in Schiedam heeft hij zich in dit opzicht kunnen uitle ven. Hij had daarbij oog voor het schoons dat Schiedam, naast al het lelijke te bie den had. Om weer zijn bedankwoord te citeren: "Ik vind Schiedam ook een mooie stad, er is zeer veel schoons...de kerk aan de Lange Haven ...de Lange Haven in zijn geheel ...deze aula en nog zoveel meer." Elders noemde Bordewijk de Lange Haven het mooiste wat Schiedam bezat, "ondanks schennis hier en daar een waardig brokstuk stadsarchitectuur, zeer sterk wisselend van uiterlijk in de seizoenen en de uren van de dag door een tweevou dige functie, die van de hemel, en die van het water als brede en heldere hemel- spiegel." Indirect gat Bordewijk hiermee al het advies om de stedebouwkundige kwaliteiten van Schiedam toch vooral niet verontachtzamen. Als advocaat is Bordewijk van betekenis geweest op het breukvlak van het oude en het nieuwe Schiedam. In 1949 werd hij namelijk ook advocaat van de gemeente. In die hoedanigheid heeft hij talloze onteigemngskwesties behandeld. Burgemeester Peek noemde bij de uitreiking van de erepenning al een aantal van driehonderd. Bij de behandeling daarvan kon Bordewijk zijn belangstelling voor stedebouwkundige kwesties en vooral voor kaarten kwijt. Elk dossier bevatte een gedetailleerde plattegrond. Ook bij de schrijver Bordewijk komen wij deze trek tegen. Hij maakte bij het schrijven gebruik van woordenboeken, naslagwerken en atlassen. Typerend is dat toen zijn huis bij het bombardement op het Bezuidenhout weg was gebombardeerd en hij hulp kreeg voor de opbouw van een nieuwe bibli otheek, hij juist dit type boeken vroeg. Mede door zijn werk raakte hij bevriend met de grote man achter de Schiedamse stadsvernieuwing van die jaren, mr. dr. ir. M.M. van Praag. Deze was van 1920 tot zijn pensionering in 1961 hoofd van de Gemeentelijke Woningdienst en van Bouw- en Woningtoezicht. Met Van Praag had hij behalve Schiedam nog een aan tal zaken gemeenschappelijk: ook Van Praag was een jurist, die zich in zijn 'vrije tijd' bezighield met schrijven. Daarbij legde deze een bijzondere belangstelling voor Frankrijk aan de dag; een interesse die Bordewijk deelde. Bordewijk voorzag Van Praags Parijs negentiende eeuw, dat in 1951 verscheen, dan ook van een lovend voorwoord. Nadere bestudering van het werk van de advocaat mr. F. Bordewijk en van de schrijver F. Bordewijk kan de relatie tussen dezen en Schiedam nader in beeld brengen. De biografie van ReinoldVugs geeft daarvoor een aantal goede aanzetten, die overigens verdere uitwerking verdienen, want zeker is dat de relatie tussen Bordewijk en Schiedam zich niet alleen bepaalde tot de verstandhouding tussen de jurist en zijn broodheer, maar ook de mens en schrijver Bordewijk als zodanig bezighield ReinoldVugs, F. Bordewijk, een biografie, Baarn 1995, 380 pagina's, geïllustreerd. Ik voel mij inderdaad Schiedammer, méér dan Hagenaar...', met die woorden kenschetste Ferdinand Bordewijk z'n perhouding tot Schiedam, al neemt deze stad in z'n literaire werk niet de belangrijkste plaats in. Te stellen dat de jurist Bordewijk in Schiedam zijn domicilie had, terwijl de literator in Haagse kringen perkeerde, gaat deels toch voor bij aan de mens Bordewijk, diens sociaal leven en vriendschappen. Het Schiedam waarin hij werkte, pond z'n wortels in het blakende ver trouwen dat in de jaren vijftig heerste. Eindelijk leek een lange periode van expansie en welvaart aangebroken. Schiedam koesterde zich in een klimaat dat alle beloften inhield voor individuele ontplooiing in een harmonieu ze maatschappij. Bordewijk hoorde tot de kring van Schiedammers waarvan de individuele vertegen woordigers elkaar vriendschappelijk, collegiaal oj vanuit een gedeelde interesse troffen. Niet gesproken kan worden van een coterie en zelfs niet van een culturele beweging, maar toch was het een rimpeling in de wording van Schiedam waarvan de invloed tot op de dag van vandaag merkbaar is. We geven zomaar wat namen. Bijvoorbeeld die van mr. M.M. van Kinderen en mr. P(iet) van Bochove, beiden thuis in bouwkundige arbitraire zaken en als wethouders verantwoordelijk voor het funda ment van een visionaire stedebouwkundige ont wikkeling. Of die van Horvath, die met sterke steun vanuit Gemeentewerken, hierop inhaakte; Prof. mr. Piet Sanders, vriend van vele kunste naars en bestuurders, zelf zoon van een vooruit strevend architect wiens omgang met Jaap Bakema er niet weinig toe heeft bijgedragen dat Schiedam in de Opstandingskerk nog altijd een- van de mooiste na-oorlogse kerkgebouwen van Nederland bezit; de architect Groosman, die vanuit Schiedam tot internationale bekendheid zou groeien en natuurlijk de directeur van de Gemeentelijke Woningdienst sedert 1920, mr. dr. ir. M.M. van Praag. Waar Herman Noordegraaf schrijft over de bij eenkomst in de Aula van het Stedelijk Museum, waar de inmiddels reeds beroemde schrijver uit handen van burgemeester J. W. Peek de ere-penning van de Stichting de Schiedamse Gemeenschap ontving, kunnen wij hen als toehoorders in de zaal veronderstellen. In het besef dat zij allen in de motivering van die onderscheiding een stem van mindere of meerdere klank hadden gehad.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1995 | | pagina 9