NIMBY-denken. Nee...., niet meer in Schiedam Luc van Huijgevoort De gebouwen op de bedrijfster reinen in Schiedam zijn lelijk en missen kwaliteit. Zo wordt althans beweerd. Deze uitspraak gaat mij te ver. Kritiek hebben is gemakkelijk. Zeker wanneer geen rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van het kwaliteits denken op dit vlak, in theorie en praktijk. Daarom allereerst een terugblik. Schiedam heeft tot tweemaal toe de gevolgen ondervonden van een lokale economie die gedomi neerd werd door één bedrijfstak. Veroorzaakte begin deze eeuw de teloorgang van de jeneverindus trie massale ellende, eind jaren zeventig deed de neergang van de scheepsbouwsector hetzelfde. De reactie van het gemeentebe stuur hierop was in beide geval len hetzelfde: dat nooit meer. Alleen dacht het stadsbestuur dit in de twintiger jaren te bereiken door het aantrekken van een op lange termijn winstgevend lijken de metaalnijverheid en scheeps bouw. Ook daarvan geleerd heb bend richt Schiedam zich op een zo groot mogelijke veelzijdigheid. Mits in overeenstemming met beleidsdoelstellingen op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu, zijn in principe alle economische activiteiten in Schiedam welkom. In vakjargon heet dit diversificatie van de pro- duktiestructuur. In praktische ter men is in Schiedam ook ruimte voor bedrijven die de behoefte hebben aan een stuk terrein voor de opslag en bewerking van goe deren, en waar een keet als schaft- en douchelokaal volstaat. De voordelen hiervan zijn onaf hankelijkheid, continuïteit en een meer geschakeerd aanbod van arbeidsplaatsen (zowel bezien vanuit aspecten als scholingsni veau en werkervaring, als in financieel opzicht). De principiële keuze voor diversificatie van de produktiestructuur houdt in dat in Schiedam nooit uitslui tend glossy kantoorgebouwen zullen verrijzen. Het gebied rondom de Wilhelminahaven is hiervan een spre kend voorbeeld. NIMBY-denken, nee, niet meer in Schiedam Vooropgesteld moet worden dat het denken over kwaliteit in bedrijfsgebou wen en bedrijfsterreinen een relatief nieuw fenomeen is in de stedebouw. Uitzonderingen daargelaten (ik noem de Van Nelle-gebouwen in de Spaanse Polder als uitzondering die deze regel bevestigen) bestaat er pas sinds de jaren zeventig over een wat bredere linie aan dacht voor kwaliteit. Dit heeft alles te maken met de wijze waarop tegen wonen en werken werd aangekeken. Wonen was daarin een eerste synoniem voor leven en geborgenheid. Wonen vroeg dan ook om een omgeving die met zorg en kwaliteit is vormgegeven. Werken was secundair en slechts een middel om het woonideaal te bereiken. De laatste decennia verandert deze hou ding ten opzichte van het werken veran dering te bespeuren. Gebleken is dat een prettige werkomgeving rechtstreeks leidt tot betere prestaties, toegenomen welbe vinden en efficiency. De kwaliteit van de werkomgeving was daarmee ontdekt als item voor projectontwikkelaars en beleggers. Bovendien, waar representati viteit niet in het geding was, dwongen een sterk verbeterde Arbo- en veilig heidswetgeving wel tot verbetering van de kwaliteit.Voorts vroeg een goede ruimtelijke ordening vaak om een men ging van woon- en werkfunkties. Deels werden de werkgebieden steeds meer een verlengstuk van de huiskamer. Mochten deze er dan ook een beetje leuk uitzien? In dat kwaliteitsdenken dat meer en meer gemeengoed geworden is, is sprake van een ragfijn samenspel tussen drie "partijen": economie, bedrijfsleven en overheid. Om kwaliteit te bereiken moeten deze zich alledrie tegelijk in een positieve relatie tot elkaar bevinden. Allereerst de economie. Deze moet gezond zijn en goede vooruitzichten hebben. De praktijk bevestigt dat er bij een teruggaande economie minder ruimte is om uiting te geven aan kwali teit. In die omstandigheden legt ook de overheid daar minder nadruk op: werk gelegenheid gaat dan boven kwaliteit. Ten tweede moet het bedrijfsleven voor kwaliteit geporteerd zijn. De voor de bouw opdrachtgevende ondernemer moet bereid en in staat zijn om iets ver der te denken dan functionaliteit, renta biliteit en rendement op een gepleegde investering. Geconstateerd kan worden dat er een grotere bereidheid op dit punt is ontstaan. Uitstraling, herkenbaar heid en identiteit gaan in het onderne- mersdenken een steeds belangrijkere rol spelen. Bovendien, een representatief pand dat uitstraling heeft behoudt toch ook naar de toekomst toe zijn waarde? Tenslotte wordt van de overheid ver langd dat deze een visie op kwaliteit heeft. Daar mankeert het overigens zel den aan; de instroom van goed opgelei de stedebouwkundigen staat daar borg voor. En als het hieraan zou schorten is er altijd nog een welstandscommissie die het recht heeft om plannen die kwalita tief onder de maat zijn terug te sturen. Maar, nu over naar de Schiedamse prak tijk. Op de verschillende bedrijfsterrei nen in Schiedam valt te ontdekken hoe, mettertijd inhoud gegeven is aan de kwaliteit van de bedrijfsgebouwen en het daarvoor aangewezen openbare gebied. Toch de eerste zorg van de plaat selijke overheid. Een ritje over bedrijf sterrein 's-Graveland is wat dat betreft zeer onderhoudend. Vanaf de A20 noordwaarts gaand tot aan de onder doorgang onder de spoorlijn ontvouwt zich als het ware een staalkaart van ont wikkelingen. Het zuidelijke (en tevens oudste) deel van het gebied is ontwik keld in een tijd dat er nauwelijks sprake was van aandacht voor vormgeving. Ook in het openbaar gebied treft men de sporen hiervan aan. De enige plukjes groen zijn er gekomen door puur geluk. Niet door wijsheid.Vaak betreft het ook een onuitgeefbaar reststukje. Kortom, bij de ontwikkeling van dit deel gold de eis van functionaliteit. Een gebouw moest functioneel zijn en het bedrijfsterrein goed ontsloten. Het pand van Raab Karcher Warmtemeter laat overigens zien wat er met zulke reststukjes nog te doen valt, voor wie met enige creativi teit naar de mogelijkheden kijkt. Ergens in de jaren tachtig heeft de inhoud van het begrip kwaliteit een sprong voorwaarts gemaakt, van functio naliteit naar 'netjes'. Persoonlijk herin ner ik mij een gesprek met een onder nemer die in Schiedam wilde bouwen. De naast mij zittende kollega (overigens met een planologisch-juridische achter grond) begon daarbij plotseling te spre- Musis 40

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1995 | | pagina 40