accijnzen en het monopolie van de glasfabrieken. Was het niet Herman Jansen die zijn glasfabriek de veelzeggende naam Uit Tegenwerping Opgericht gaf en zijn collega's ergerde met een eigen bootje op Rotterdam dat hij 'de Afschaffer' had gedoopt? In elk geval kwam de oervader in een advertentie op 11 december 1920 vanuit de Duitse bergen naar Nederland gewandeld. Dat had hij dan gemeen met de familie die zelf uit Westfalen stamt en zich op het eind van de achttiende eeuw, net zoals zovelen in Schiedam vestigde. Vriendelijk kan men die stamvader nau welijks noemen. Tamelijk nors sjouwt hij zijn jeneverlast langs het bergpad en op een etiket uit 1922 zit hij ook al met de kruik aan de mond terwijl hij zijn Belgische publiek waarschuwt voor namaak. Zijn zoon die hem al snel daarna opvolgde pakte het wat luchtiger aan. Ook diens broers -een tweeling bovendien - probeerden het op een wat meer aan sprekende manier. Op de etiketten van zowel Duijs Zonen als van P. van Gent heffen ze het glas op een gekantelde kelder. Die kelder en de naam 'Brownie' maakt duidelijk dat het hier exportmerken betreft, al is het etiket van Duijs geheel in het Nederlands gesteld. De kelders met hun in stro verpakte typische taps toelopende flessen waren immers uitgesproken exportverpakkin gen. Nederland dronk uit de kruik of - liever nog - het vat. Distilleerderij Herman Jansen bleef echter de grootste populatie kabouters huis vesten. Op een reclamekaart uit de vroege jaren dertig heeft bijvoorbeeld een gehele familie in de gewelven van het bedrijf een gelag aangericht op de fusten en op een etiket uit die tijd zijn drie kabouters betrokken bij de bereiding van advokaat. Ze lustten er wel pap van, zoveel was wel duidelijk. Ook in dit licht mag het geen wonder heten dat Herman Jansen op 11 augus tus 1943 aan Marten Toonder schreef: 'Hoewel de kinderschoenen reeds lang ontwassen, ben ik een groot bewonderaar van Tom Poes en zijn kornuiten en leef mee met hun romantische avonturen, maar voornamelijk bewonder ik de meesterlijke wijze, ivaarop hun lotgevallen zijn geïllustreerd. Deze ontboezeming dient om te komen tot het volgende verzoek. Voor onze echte Schiedamsche Genever, waarvan de echtheid wordt gewaarborgd door het gemeentebestuur van Schiedam hebben wij het merk "Kabouter". Voor den oorlog waren wij voornamelijk exporteurs, maar ons plan is om na den oorlog, welke nu zoo lang niet meer zal duren, veel meer werk te maken van de binnenlandsche markt. Zoudt U mij niet aan zoo'ti Kabouter kunnen helpen? Als ik bedenk hoe beroemd Uw vele geesteskinderen zijn geworden, dan kan ik niet beter wenschen, dan dat u de vader van onze kabouter zoudt willen worden. Mocht u op dit verzoek willen ingaan, dan verneem ik gaarne van U waar en wanneer ik U kan ontmoeten om een en ander te bespreken, Marten Toonder herinnert zich het eerste gesprek met Herman Jansen: 'Iedere jenever is nog geen jenever', hield hij ons bijvoorbeeld voor. 'De echte moet rijpen op het fust. Jaren en jaren. Op de juiste temperatuur en met de samen stelling die hem zijn eigen karakter geeft. Ieder merk heeft zijn eigen smaak; tenminste, dat was zo voor de oorlog. Een eigen karakter, en dat wordt verkre gen door recepten, die voor iedere soort verschillend zijn. Geheime recepten natuurlijk; die gaan over van vader op zoon. Dat gingen ze tenminste. Maar ach, tegenwoordig is dat rijpen er niet meer bij - en een chemisch preparaat vervangt vaak het recept. Ach ja, tegenwoordig...' Hij zweeg hoofdschuddend, zodat ik de kans kreeg om het recept naar voren te brengen. Want een kabouter tekenen voor een handelsmerk kan iedereen, maar als zo'n ventje geen geheim en geen karakter heeft, is het waardeloos, net als de jenever van tegenwoordig'. Daarmee was de basis gelegd voor de legende 'Het recept van Pinneke Proost. Geschreven door Marten Toonder, getekend door Hans Kresse met medewer king van Henk Kabos, Kees van der Weert en Frans van Tamsweerde Pinneke Proost in zijn eerste gedaante als Louter Kabouter aan het begin van de jaren '50 Musis46 /j&MffiW

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1995 | | pagina 46