33 Musis
nieren van drie eigentijdse cultuurmanagers, die weten dat ze
niet bepaald in opgemaakte bedden zijn gestapt.
Diana Wind treedt in de nog verse voetsporen van 'brandweer
commandant'Arie Metaal, en kunsthistoricus Tjabbes. Zij heb
ben een begin gemaakt met het scheppen van de noodzakelij
ke voorwaarden voor een coherent beleid, maar Schiedam zou
Schiedam niet zijn als niet toch de herinnering aan de lange
en turbulente periode, waarin Hans Paalman directeur was te
levend was gebleven. Haar daden zullen altijd vergeleken wor
den met de zijne. Ze zegt echter een hekel te hebben aan
opgemaakte bedden en wil dolgraag in een 'bewegend' muse
um werken. Al jong vatte zij een brandende liefde op voor
alles wat niet kunst en architectuur te maken heeft. Ze was
twaalf, toen ze voor het eerst in Teylers Museum in Haarlem
kwam. Daar ontdekte ze dat ze haar leven aan de kunst wilde
wijden: 'als je gepassioneerd bent, wil je je liefde altijd om je
heen hebben.' Na haar studie kunstgeschiedenis aan deVrije
Universiteit in Amsterdam, was ze communicatiemedewerker
bij het Amsterdamse Stedelijk Museum, hoofd marketing van
de Dienst Kunst en Cultuur in Groningen, en zelfstandig
kunstmarketing-adviseur in Rotterdam. Marketing is de twee
de passie van de museumdirecteur met kunst-en architectuuri
dolen als Bruce Naumann, Gerhard Richter en Panamarenko,
Mies van der Rohe, Le Corbusier en De Portzamparc, favorie
te schrijvers als Marguerite Yourcenar, William Auden en
Christopher Isherwood, en een muzikale voorliefde voor tra
nentrekkende opera's.
Archivaris Charles Jeurgens is minder gepassioneerd, maar ook
hij wist al vroeg waar zijn toekomst lag. Hij vond geschiedenis
'leuk', ging het in Leiden studeren en raakte in de ban van de
bronnen, die de historicus voor zijn verhaal gebruikt. Toen hij
voor zijn dissertatie bronnenonderzoek in archieven deed,
besloot hij de opleiding voor archivaris te gaan volgen. Na zijn
studie werkte hij aan de universiteit van Leiden, en was hij
bronnenpublicist bij het Instituut voor Nederlandse
Geschiedenis in Den Haag. Na tien jaar als onderzoeker
archieven te hebben gebruikt, zocht hij een plaats aan de
andere kant van de tafel. Deels uit liefde voor het archiefvak,
maar ook uit pragmatische overwegingen: het beroepsperspec
tief voor onderzoekers is beperkt, en bovendien wilde hij zelf
wel eens een heft in handen hebben. Schiedam deed zich voor
en Jeurgens solliciteerde. Hij heeft een voorliefde voor de
19de eeuw. Dat blijkt uit zijn fascinatie voor de kunst uit het
eind van die eeuw en voor een boek als 'De Quincunx' van
Dickens-reïncarnatie Charles Palliser.
De enige van het culturele trio die tot het laatst heeft getwij
feld over zijn bestemming, is bibliothecaris Aart Tijhof. 'Uomo
universale' worden was zijn eerste ideaal. Hij ontdekte echter
al snel datje daarvoor nergens kon leren, laat staan ernaar sol
liciteren. Enigszins triest stelt hij vast dat na Erasmus in de
15de, en Diderot en D'Alembert in de 18de eeuw dergelijke
mensen niet meer voorkomen. Die ambitie was dus te hoog
gegrepen. Het is logisch dat iemand met zulke universele
ambities heen en weer geslingerd wordt tussen vele beroepen.
Dat van balletdanser vond in zijn milieu geen genade. Het
werd gitaarspelen voor zijn plezier. Toen het moment van de
beroepskeuze echt was aangebroken, stond hij in dubio: archi
varis of bibliothecaris. Het werd de Bibliotheek en
Documentatie Academie in Deventer, waar hij een gedreven
'reviaan' werd. Via de bibliotheken van Vianen en
Hellevoetsluis is hij in Schiedam terecht gekomen. Aart Tij hof
lijkt een culturele bouwpastoor. Toen hij er in Hellevoetsluis in
geslaagd was een artotheek aan de bibliotheek te verbinden,
achtte hij zijn karwei voltooid en vertrok hij naar Schiedam,
waar een nieuwe taak hem wacht. Hij weet waaraan hij
begint. De Schiedamse bibliotheek heeft een onrustige
geschiedenis. Het is nog maar enkele jaren geleden dat de ene
'directeur der letteren' na de andere vechtend met het biblio
theekpersoneel over de Lange Haven rolde, en Mies van
Helden de deur als laatste met zo'n harde dreun achter zich
dicht trok dat haar al aangewezen opvolgster voor de eer
bedankte.
Museumdirecteuren, archivarissen en bibliothecarissen moeten
in hun omgeving vaak uitleggen wat ze nou precies doen en,
erger, dat ze iets doen. Zo wordt Diana Wind vaak verant
woordelijk gesteld voor de hele moderne kunst, en denkt
menigeen dat Aart Tijhof alleen werkt als de deuren van de
bibliotheek open zijn.
Ooit stelde men zich de bibliothecaris voor als een man met
elleboogstukken op zijn ralelig colbert, een bril op het puntje
van zijn neus, en een boek onder zijn arm, kende men de
archivaris als een contactarme man die detaillistische boeken
en artikelen schreef over de lokale geschiedenis, en werd de
museumdirecteur beschouwd als een wereldvreemde hobbyist
die in alle rust een kunstvoorwerp determineerde. Oud, mor
sig èn man, dat waren ze in ieder geval. Wie de bibliothecaris,
de archivaris en de museumdirecteur van nu hoort praten, her
kent niets meer van deze karikaturale stereotypen. Ze zijn
gedreven vakspecialisten, zoals die elders in het overheidsappa
raat helaas steeds meer verdrongen zijn door generalistische
'directeuren met academisch werk- ol denkniveau'. Toch zijn
zij eigentijdse managers die moeten opereren binnen hun
beleidsruimte, zich weten te houden aan een door de gemeen
teraad vastgestelde begroting en zich meer verdiepen in de
snelle technologische, organisatorische, en markttechnische