RAADSELACHTIG
hSSi
Jef Jansen
Musis 36
et de gildebeker van het Schippersgilde, die thans nog in particulier bezit
is, is dit het vierde stuk gildezilver dat bekend is. Anders dan de andere
drie stukken betreft het hier geen gildebeker, maar een cilinder ter hoog-
I te van 22 centimeter met een doorsnede van 10 centimeter. Duidelijk is
dat deze cilinder een fragment is van een groter geheel, aangezien zowel
aan de boven- als de onderzijde stukken zijn afgezaagd. De cilinder is over het
gehele oppervlak voorzien van in drijfwerk aangebrachte wapens, cartouche, acant
husbladeren en gereedschappen, de laatste als symbool van een ambacht. Tweemaal,
aan beide zijden elk, komt het wapen van Schiedam met de leeuw voor, eenmaal
geflankeerd door leeuwen als wapendragers, andermaal door putti. In beide gevallen
is dit wapen voorzien van de gravenkroon. Ook het Schiedamse wapen met de drie
zandlopers is, hoewel nog slechts gedeeltelijk, aanwezig. Dit wapen, aan de onderzij
de, is bij het verzagen van dit voorwerp voor meer dan de helft verdwenen. De
overige wapens zijn alle familiewapens, aan de onderzijde voorzien van een bande
rol met oorspronkelijk de namen van de wapendragers. Kennelijk door het veelvul
dig poetsen zijn deze namen helaas voor het grootste gedeelte onleesbaar gewor
den. In één geval is deze naam echter nog aanwezig, terwijl in enkele andere geval
len de wapens met waarschijnlijkheid konden worden geïdentificeerd. Aangezien op
deze banderols bovendien ook sprake is van een deken en een hoofdman, weten we
dat dit stuk heeft toebehoord aan een van de Schiedamse gilden. Ook de tijd van
het ontstaan van het stuk is bekend. In een cartouche komt de afbeelding van een
aambeeld, twee hamers en twee onbekende gekruiste voorwerpen voor, met daarop
het jaartal 1698. De navolgende vragen kunnen nu worden gesteld: tot welk gilde
behoorde dit stuk, van wie waren de wapens, waarvoor diende dit stuk, wie was de
maker, en wat waren de verdere lotgevallen van het stuk.
Gezien de op het voorwerp voorkomende gereedschappen werd oorspronkelijk
gedacht aan het Noachs- of Scheepstimmermansgilde. Deze gereedschappen, over
elkaar heen gerangschikt, bestaan uit een passer, een bijl, een zaag, een vijl nog
maals een zaag, een maatstok, een schaaf, een bijtel en een winkelhaak. Dit vermoe
den werd nog versterkt door het feit dat twee familiewapens werden herkend waar
van de dragers lid waren van dit gilde, namelijk Jan Pietersz. Loopuyt en Doen
Jorisz. Beys. Twijfel ontstond echter naar aanleiding van een onder het grootste
wapen aangebrachte tekst "De Deken Hr. Robbert Gordon Onderzoek in het archief
van het Noachsgilde leerde vervolgens dat deze Gordon, lid van de vroedschap,
nimmer deken van het Noachsgilde is geweest echter wel van het St. Josephs- of
Huistimmermansgilde. Dit gilde, dat in 1597 van het stadsbestuur een nieuwe gil-
debrief verkreeg, was het orgaan waarin de ambten van huistimmerman, schrijn
werker, stoeldraaier, blokmaker, wagenmaker, witwerker (timmerman die vurehou-
ten kasten maakt), stoofmaker, lijstenmaker e.a. waren verenigd. De deken van een
gilde was in de regel een lid van de vroedschap en als zodanig afgevaardigde in het
gilde van het stadsbestuur.
Een deken was niet noodzakelijk beoefenaar van het beroep dat door het gilde
werd vertegenwoordigd. Ook bij Robert Gordon als deken van het timmermans
gilde was dat het geval. Gordon, geboren te Schiedam in 1664 als zoon van een uit
Schotland afkomstige perkamentmaker, was zelf waarschijnlijk lid van het Crispijns-
of Schoenmakersgilde en als brander later van het Brandersgilde. In 1687 was hij als
vroedschap benoemd, waarna hij vele stedelijke functies zou vervullen, waarvan die
van schepen en burgemeester wel de belangrijkste waren. In welk jaar hij als deken
van het St. Josephsgilde werd benoemd is niet bekend, echter wel dat hij deze func
tie tot aan zijn dood in 1724 heeft vervuld.
Het familiewapen van Gordon neemt op het stuk de prominente plaats in die hem
als deken toekwam.
Andere herkenbare wapens zijn die van de families Loopuyt, Wachtmans,
Spieringshoek en. zoals gezegd, Beys. Jammer genoeg beschikken wij eerst vanaf
1703 over de namen van de leden en hoofdlieden van het gilde, dus net niet in de
tijd van het ontstaan van het gildestuk.
Zoals gezegd betreft het niet Jan Pietersz. Loopuyt die lid was van het Noachsgilde,
maar Simon Loopuyt, die in het begin van de 18e eeuw lid en verschillende malen
hoofdman van het Josephsgilde was.
Het wapen van de familie Wachtmans geeft problemen. Gezien de overeenkomst
van het wapen op het gildestuk met dat op de wapenkaart van de Schiedamse
vroedschapsleden, werd er van uitgegaan dat dit het wapen van genoemde familie
betrof. Het vroedschapslid was de jurist mr. Antony Wachtmans, die nooit het tim
mermansambt uitoefende. Ook andere leden van deze familie zijn niet in de reke-