GILDEZILVER
l
-'4m
I
Nadat het Stedelijk Museum
Schiedam in 1991 twee ver
guld zilveren gildebekers van
respectievelijk het Sint
Nicolaas- of Kramersgilde en
het Sint Barbara- of
Metselaarsgilde wist te ver
werven, kon onlangs, op de
veiling van Sotheby's te
Amsterdam opnieuw een
Schiedams stuk gildezilver
worden aangekocht. Waartoe
het zilver ooit heeft gediend
is echter nog een open vraag.
37 Musis
ningen van het gilde aangetroffen. De mogelijkheid bestaat dus dat dit wapen, hoe
wel gelijkenis vertonend met dat van de familie Wachtmans, een geheel andere
familie betreft.
Een telg van de familie Spieringshoek was wél lid van het gilde, niet als zelfstandig
meester maar als leerling van een timmerman Ary van der Mij. Het betreft hier een
Willem Spieringshoek. De vraag of het hem wel betreft, gezien zijn status van leer
ling, is gerechtvaardigd. Het lijkt redelijk er van uit te gaan dat alle voorkomende
familiewapens die van meester-timmerlieden zijn.
Tenslotte het wapen van de familie Beys. Evenals bij dat van de familie Wachtmans
is uitgegaan van de gelijkenis van dit wapen met een wapen op de vroedschapskaart
van Schiedam uit medio de achttiende eeuw. Op deze kaart komt het wapen voor
van Doen Jorisz. Beys, die echter al in 1646 was overleden. Zoals gezegd was deze
Beys lid van het Noachsgilde geweest. Een andere telg van deze familie komt niet
in de oudste ledenlijst van 1703 voor. Ook hier mogen we er dus van uitgaan dat
het wapen weliswaar gelijkenis vertoont met dat van de familie Beys, maar een
andere familie betreft.
De overige twaalf familiewapens zijn tot op heden nog niet geïdentificeerd.
Wellicht zal nader onderzoek een oplossing geven. Wellicht kan dan ook een ant
woord gegeven worden op de vraag wat de twee gekruiste voorwerpen boven het
aambeeld voorstellen, dit geheel voorzien van een kroon en geplaatst binnen een
cartouche.
Een andere vraag die gesteld moet worden is welke functie het voorwerp, waarvan
dus nog slechts een fragment overgebleven is, vervulde. In de gilderekeningen werd
jaarlijks opgave gedaan van bij welke hoofdlieden de goederen van het gilde
berustten. In de oudste rekening, die van 1703, is sprake van "de sulveren plaet met
twee wijnkannen en een bierkanne van tin", van een doos met de brieven, van een
stoof, van een kist met het tabakstestje en van twee sleutels". Het enige voorwerp
van zilver is dus het begratenisschild. De wijn- en bierkannen zijn van tin en van
de overige goederen wordt het materiaal niet vermeld. Het zou natuurlijk kunnen
zijn dat de "stoof" van zilver was en dit wordt waarschijnlijker op grond van het in
de rekening over 1723 vermelde, waarin sprake is van het zilveren stooft". Dit is
echter de enige keer dat deze vermeld wordt als zijnde van zilver, zodat we er van
uit mogen gaan dat het hier een vergissing van de schrijver betreft. Bovendien heeft
de cilinder in het geheel geen overeenkomst met een stoof. Deze stoot diende ove
rigens als voorbeeld voor het proefstuk van de stoofmakers. Andere zilveren voor
werpen werden pas veel later aangeschaft. Zo is er in 1723 voor het eerst sprake
van een zilver bestek van zeven vorken en veertien lepels en van vier zoutvaten. In
1725 werd ook nog een zilveren kom aangeschaft.
Deze zilveren voorwerpen, dus het begrafenisschild, 14 lepels, 7 vorken, 4 zoutvaten
en een kom, worden in zijn totaliteit voor het laatst genoemd in de rekening van
1794. In de rekening van het jaar daarop ontbreken namelijk de vier zoutvaten en
de zilveren kom, "zijnde het overige zilver aan den landen opgebragt volgens publikatie van
de Representanten van Holland, bedragende te samen de somma van 69:-:-". Bedoeld is
hier het na de komst der Fransen genomen besluit tot inbeslagneming van alle gou
den en zilveren voorwerpen, met uitzondering van tafelzilver, teneinde de Franse
troepen te kunnen afkopen. In 1797 werd door het gilde ook het bestek verkocht
voor de som van 110 gulden en 2 stuivers, teneinde vroeger aangegane leningen te
kunnen aflossen. Het enige zilveren voorwerp toen nog in het bezit van het gilde
was nu het begrafenisschild.
Bij de opheffing der gilden, op grond van de Staatsregeling van 1798 en de
Publicatie van het Uitvoerend Bewind van 5 oktober van dat jaar, werd door de
mumcipaliteit een "provisionele commissie tot het werk der vernietigde gilden"
ingesteld, die de fondsen en eigendommen van de voormalige gilden in beheer
namen. De goederen van het St. Josephsgilde waren de navolgende:"/;! specie eljf
stuivers, een zilvere plaat, een gildeboek, een doos waarin een oude gildebriejj, een schri[fboek
met nog twee oude boeken, een kist met twee sleutels, twee tafellakens, zestien servetten, een
proefftaaffel, een dito stooj, een dito stoel, een koper tabaksconjoort, een tinne bierkan, twee
dito wijnpinten, een defect exemplaar van de oude gildebrief'Geen enkel voorwerp dus
dat ook maar lijkt op het nieuw verworven stuk.
De commissie tot het werk der gilden werd tenslotte ook opgeheven. In artikel 2
van het Koninklijk Besluit van 26 juli 1820 nr. 74 betreffende de liquidatie en ver
effening van de fondsen en bezittingen der voormalige gilden, werd bepaald dat
"zoveel van de goederen en eigendommen welke het gewezene gilde nog bezitten mogt, bij
publieke verkoop doende te gelde maken". Op grond van dit besluit werd op 5 septem-