DE ZORGEN KOMEN NOG Frans Happel 39 Musis Nu het oude Passage-theater waar men nog een 'pijp- loos orgel' kon zien opduiken definitief nostalgie is, staat Schiedam voor een complex probleem. Het gaat daarbij veel minder om de vraag of deze stad een nieuw theater nodig heeft (het terechte antwoord was ja' en de nieuwbouw is reeds een eind gevorderd) dan wel de discussie over waarmee dat theater programmatisch gevuld zal moeten worden. Want: de formule daarvoor lijkt simpel, maar vergeleken bij de programmering van het Passage-theater (om hierbij meteen de voor Schiedam enig mogelijke naam te deponeren) is die van het Koninklijk Theater Carre een fluitje van een cent. De zuiver in de opportunistische leer zijnde Schiedammer, zal al snel betogen dat met het nieuwe theater het lek boven is. Dat er voor culturele recreatie eindelijk, eindelijk niet meer uitgeweken behoeft te worden naar Rotterdam, naar Vlaardingen, of naar welke nabije stad dan ook. Waarom ten slotte zal men naar elders reizen als hetzelfde aanbod ook in eigen stad beleefd kan worden? Schiedam is met het nieuwe theater niks minder dan de rest en dat zullen we weten ook. Emotioneel valt deze redenering best te begrijpen. Rationeel kan er echter nauwelijks een fundament voor worden gevon den. Om tot een zo juist mogelijke bespeling van het nieuwe Schiedamse theater te kunnen komen, zal eerst het omliggen de landschap met reeds bestaande voorzieningen in ogen schouw moeten worden genomen. Daarin vinden we Rotterdam met de Schouwburg en met het huidige Luxor- theater, dat straks wordt vervangen door een gloednieuw 'groot' Luxor op de Kop van Zuid, waarschijnlijk aangevuld met een even zo nieuw 'klein' Luxor in het centrum van de stad. In Vlaardingen functioneert de Stadsgehoorzaal de laatste jaren voortreffelijk als een locatie waaraan geen enkele produ cent voorbij wil gaan. Voorts heeft Schiedam, in deze dus toch al in de tang tussen Rotterdam en Vlaardingen, te maken met de Koninklijke Schouwburg, het Appeltheater en het Congresgebouw in het toch niet zo verre Den Haag en met stadstheaters zoals die relatief onlangs zijn geopend in Zoetermeer en Gouda. En dan is er, hoewel in veel mindere mate, ook nog concurrentie van theaters in Delft en Dordrecht, alsmede van het Theater Zuidplein op de Rotterdamse linker-Maasoever. Het Schiedamse theater zou zich straks dus eenvoudig in dit landschap kunnen laten inpassen en deelnemer kunnen wor den in het al op gang zijnde circuit. Daarmee lijkt voldaan te worden aan de meest voor de hand liggende functie: doorgeef luik te zijn voor het reguliere aanbod. De Schiedammer hoeft voor veel theater de stad niet meer uit. Los van het feit dat een theater met een maximum-capaciteit van zo'n zeshonderd bezoekers per voorstelling bepaald niet iedere aantrekkelijke produktie in huis kan krijgen, mag er ook gerede twijfel aan bestaan of de reeds jaren op gang zijnde bezoekersstromen naar vooral Rotterdam en Vlaardingen dras tisch kunnen worden omgebogen. Het zal namelijk lang duren eer een ontstane gewenning kan worden 'afgeleerd', hoe mooi, hoe functioneel de eigen nieuwbouw ook is. De keuze die tegen deze achtergrond als vanzelf ontstaat, is die tussen meegaan (om niet te zeggen: meelopen) met de rest, of het streven naar een eigen gezicht. In dit kader zou het Rotterdamse Theater Zuidplein voor het nieuwe Schiedamse theater een voorbeeldfunctie kunnen heb ben. Toen de nieuwe Rotterdamse Schouwburg was voltooid en 'Zuidplein' met langer een plaatsvervangende functie had, werd de vraag opportuun of dit theater verder moest gaan als filiaal van de Rotterdamse Schouwburg, of dat het in de bele ving van de door de Nieuwe Maas gescheiden Rotterdammers misschien wel zo was, dat Rotterdam-Zuid als een volstrekt andere leefgemeenschap werd ervaren, met eigen voorwaarden en eigen behoeften. Veel nadenken heeft ertoe geleid dat voor het Theater Zuidplein nu een tamelijk eigengereid beleid wordt gevoerd. Het universele aanbod wordt weliswaar niet uitgesloten -ook het Zuidplein kan niet zonder de aantrekkingskracht van suc- cesprodukties- maar met de 'locale' wensen wordt terdege rekening gehouden. Voor het Schiedamse theater zou uit de Zuidpleinsituatie bij voorbeeld de les kunnen worden getrokken, dat het 'zijn van verlengstuk' onvoldoende reden biedt voor een volwassen bestaan. Er zullen eigen toevoegingen moeten worden gedaan, die helder en strak aangeven dat er sprake is van een bewust artistiek beleid. Een beleid bovendien dat niet alleen het expe riment (een nieuw theater geeft dat als bijna vanzelf in) als vanzelfsprekend beschouwt, maar ook de prestaties van het ste delijk amateurwezen, dat nog te veel en te vaak als een armoe dige nomade door de woestijn moet zwerven. Een eigen gezicht, een eigen beleid kan echter voor een theater in de conglomeratie als de Schiedamse met bestaan zonder dat er ook aan samenwerking wordt gedacht. Het behoeft geen betoog dat er een wisselwerking moet zijn met de 'Teerstoof'. Buitensteedse samenwerking is ook heel wel mogelijk. Niet alleen kan er een band worden gesmeed met theaters van ongeveer gelijke kunnen als die in Zoetermeer, Gouda, Dordrecht of Leiden. Ook kan er een samenspel wor- den nagestreefd met bijvoorbeeld gezelschappen uit Rotterdam (Ro Theater, Scapino) die in Schiedam langer lucht kunnen krijgen voor hun produkties of in een professio nele omgeving in staat worden gesteld om hun prestaties beter voor te bereiden. Wie uit het voorgaande met benauwenis concludeert dat Schiedam met haar nieuwe theater bepaald geen zorg minder heeft, is in principe uiterst geschikt om het beleid voor dat theater te helpen bepalen. Nogmaals, vergeleken met een nieuw en pretentieus stadstheater is de programmering van een groot, allang bestaand en gerenommeerd theater een peu- leschil. Het gaat er namelijk veel minder om dat er iedere avond wat is, dat wat er is. Dat vergt vakmanschap, durf en een Schiedamse ziel die gepaard gaat aan een groot gevoel voor de nationale theater-realiteit.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1996 | | pagina 39