worden gewaardeerd is heel weloverwo
gen. Ze is van mening datje de stad niet
zomaar kunt volplempen met beelden,
hoe toeristisch aantrekkelijk dat ook
moge lijken. Maar waar ze spreekt over
de noodzaak van enige ordening, wil ze
de nadruk gelegd hebben op enige en
niet op ordening en doorbreekt daar
mee bijkans een socialistisch dogma.
Ze vindt het niet terecht dat een kleine
groep bestuurders, zou moeten bepalen
wat er in de stad moet gebeuren. De
stad is immers van ons allemaal. Alleen
keiharde argumenten tegen plaatsing
zouden voor haar gewicht in de schaal
leggen. Verder vindt zij dat zoveel moge
lijk moet worden tegemoet gekomen
aan algemeen geformuleerde wensen.
Daarom kan ze zich ook niet vinden in
de argumenten waarop de
Welstandscommissie het lichtobject van
Veltkamp in Nieuwland negatief beoor
deelt. 'Waar de situatie om vraagt, is
kleur en een opvallende blikvanger die
de aandacht afleidt van de monotone
architectuur in deze woonwijk', zegt ze.
'Het kan wel zo zijn dat in een nieuwe
visie op de na-oorlogse architectuur ook
Nieuwland tot een bron van inspiratie
wordt verklaard, maar als de bewoners
zelf kiezen voor kleur en ornamente
ring, dan vind ik dat een argument van
lik-m'n-vestje. Natuurlijk mag je kri
tisch zijn en natuurlijk mag je je eigen
smaak als maatstaf aanleggen.
Meebeslissen over wat er wel en niet in
de stad wordt gedaan is ieders recht. Het
kan echter niet zo zijn dat, als
Schiedammers zich in hun trots beves
tigd zien door de sculpturen die er nu
staan, dit aan banden moet worden
gelegd door een ordening van bovenaf'.
Rob van der Ham, edelsmid aan de
Lange Haven, kan zich grotendeels in
het standpunt van Benthe Zijdeveld vin
den, al merkt hij op dat hij mooiere
plastieken heeft gezien dan die op de
Nieuwe Sluis. Ook vindt hij dat ze -los
van de kwaliteit - te dicht op elkaar zijn
geplaatst. 'Verspreidt door de stad zou
den de beelden meer aan zeggingskracht
winnen', zegt hij. 'Ook vanuit toeristisch
oogpunt is dat beter. Bezoekers van de
Nieuwe Sluis krijgen de indruk dat het
daar een vergaarbak is van beelden
waarvoor elders in de stad geen plaats
is'. Die indruk wordt dan nog eens ver
sterkt door het verschil in stijlen, toege
paste materialen en patina. Het verschil
tussen de zakkendrager en de branders
knecht is nogal groot, terwijl de distilla
teur er volkomen verloren bij staat.
Dat Schiedam ooit een traditie heeft
willen vestigen met haar kunst in de
openbare ruimte kan hij niet afleiden uit
de geplaatste werken. De verschillen zijn
hem te groot om er een doelbewust
beleid in te kunnen herkennen. 'In
andere steden heb ik mooiere voorbeel
den gezien van doelgericht geplaatste
monumentale kunst. En in ieder geval
een groter vakmanschap in de daar aan
gekochte of weggeschonken beelden'.
Een wat strikter beleid zou volgens Van
der Ham welkom zijn. Hoe dat eruit
zou moeten zien is hem een mindere
zorg. Een betere afweging tussen wat
gulle schenkers willen aanbieden en wat
de stad graag geplaatst zou zien, zou al
De 'klinker', de jongste beeld-aan
winst aan het Hoofd
heel wat helpen. Ook zonder de princi
pes van dankbaarheid en goede wil aan
te tasten moet het volgens Van der Ham
mogelijk zijn om wat meer lijn aan te
brengen in het beleid. 'Als er tenminste
een beleid is', zegt hij,'dat de soepelheid
heeft om tegelijk een geschenk te kun
nen accepteren zonder uit het oog te
verliezen datje ook een gegeven paard
best eens in de bek zou mogen kijken.
Afkeuren hoeft daarbij niet meteen,
maar natuurlijk mag je je best afvragen
of het een paard is om op te rijden of
eentje datje maar beter voor de schil-
lenkar kan zetten. Het gaat er toch om
datje in de stad kunst plaatst waarm de
bevolking en het bestuur zich kunnen
herkennen en voor de toeristen iets aan
trekkelijks toevoegt aan de stad'.
Voor Michel Snoep, beeldend kunste
naar, zijn de sculpturen in de binnenstad
een reden tot ergernis, hoewel hij - met
de hem gewone vrolijkheid - opmerkt
dat hij eigenlijk geen aandacht zou
moeten besteden aan dat 'Janboeren-
lullenwerk'.
Een uitzondering wil hij enigzins maken
voor de 'brandersknecht' en het beeld
van Aleida, waarin hij de vaagheid van
vergelijkbare kwaliteit vindt als van het
Wilhelmina-monument in het
Rotterdamse Park. Dat geeft niet meer
dan een silhouet en tekent daardoor
beter dan door uitvoerige detaillering.
De rest kwalificeert hij als anekdotisch
en geen aanwinst voor de stad die zich
in kunstzinnig opzicht wil onderschei
den. Eigenlijk komen dan maar een paar
plastieken in aanmerking, zoals voor
noemde 'paperclips' en de 'poort' van
Albert Verkade die, naar zijn zin, te ver
weggestopt staat op het Fabriplein. Dat
had beter gekund.
Toch geldt zijn voornaamste bezwaar
niet de kwaliteit van de beelden, maar
de manier waarop ze zijn verworven.
Ook het argument dat veel Schiedam
mers trots zijn op de 'ambachtsbeelden'
spreekt hem niet aan. 'je kunt de men
sen van alles aankletsen', zegt hij. 'Want
in hoeverre is de bevolking nu echt
betrokken geweest bij de keuze. Overleg
is er nooit gevoerd en van een werkelij
ke keuze is nooit sprake geweest.
Niemand had iets te kiezen. Niet bij die
beelden die nu bij de Korenbeurs staan
en niet in Nieuwland. Er wordt een
idee gelanceerd, dat al dan niet kan wor
den geaccepteerd en daarmee is de kous
af. Er is geen competitie, geen basis voor
vergelijking en geen keuze. De vraag of
de stad misschien op een andere wijze
zou kunnen worden verfraaid, wordt
niet eens gesteld. Pas achteraf komen
dan argumenten dat de mensen er blij
mee zijn en dat Schiedam aan aantrek
kelijkheid heeft gewonnen. Maar wat is
er dan gewonnen, vraag ik me af. Is
Schiedam daarmee dan een stad waar de
beeldende kunst een functie vervult,
waar je met plezier of met verwonde
ring om je heen kijkt? Nee toch? Er
staan een paar bronzen poppetjes, langs
de haven. Niks om trots op te zijn'
(De beeldhouwer Hans Petri is kort voor het
verschijnen van dit nummer overleden.)
75 Musis