mmm lilii!Sllll|s|SpSS 103 Musis op ons af: 'wo ist der Peter?' Toen ik in het Nederlands antwoordde dat die ver moedelijk in de Galileïstraat was, lachte hij en zei dat hij beter wist waar die zich ophield. Tijdens dit verhoor vertoonde mijn vader weer verschijnselen van versuffing en mijn moeder en ik wilden hem ver zorgen. Onder bedreiging van een pis tool werd ons dat echter door Richter verboden. Inmiddels hadden de andere ongewenste gasten Van Krefeld gevonden en de woonkamer ingesleurd. Hij was nog in nachtkleding en moest met zijn neus tegen de muur gaan staan. Wanneer hij zich bewoog werd hij op bevel van Richter door de anderen met de vuist of de kolf van een pistool in de nek of op het hoofd geslagen. Tenslotte werden we allemaal, vader, moeder, ik en Krefeld in een personen auto geladen en naar het SD-hoofd- kwartier op de Heemraadssingel in Rotterdam gebracht. Daar werden we met z'n vieren op een zolderkamer ingesloten. De volgende dag, het was 16 juni 1944 werd Van Krefeld het eerst weggehaald en, kennelijk apart, opgesloten. Daarna werden wij gezamenlijk door Richter ondervraagd. Hoewel dit verhoor niet plezierig was werden we niet geslagen. Enige tijd later werd ook Van Krefeld bij ons binnen gebracht. Hij zag erg bleek, leunde versuft tegen de muur en vertel de dat hij tijdens zijn verhoor mishan deld was. Zijn gezicht was inderdaad sterk gezwollen. Hij durfde niet te zeg gen door wie hij zo geslagen was.Voor mij stond het evenwel vast dat het Richter moet zijn geweest omdat die de arrestatie had geleid. Het was het laatste wat ik van Van Krefeld zag, hierna was hij voor ons voorgoed verdwenen. Later op dezelfde dag, werden we in een personenauto geladen en naar het con centratiekamp Vught gebracht. Daar werd ieder van ons afzonderlijk in de bunker, dat wil zeggen in de kampge vangenis, opgesloten. In mijn cel drong geen daglicht door, er was geen kunst licht, het was er dus aardedonker. Nadat ik volgens mijn tijdsbesef ongeveer een uur of tien daarin had doorgebracht, werd ik eruit gehaald en naar de brede gang van de bunker gebracht. Daar ston den mijn ouders al en ik werd naast hen opgesteld. We moesten allen met de neus tegen de muur staan en mochten niet met elkaar praten. Nog geen minuut later werd er onder bewaking van SS-ers een aantal personen binnen gebracht die tegen de muur achter ons werden geposteerd. In een flits herkende ik vanuit mijn ooghoeken de verzets groep uit Schiedam, mijn broer als eer ste. Hij zag er verschrikkelijk uit, zijn kleren hingen kapot en los om zijn lichaam. Eén ogenblik keken we elkaar aan en op dat moment werd het me duidelijk dat ik hem niet meer zou terugzien. De hele scène duurde niet langer dan twee of drie minuten en was kennelijk bedoeld om mij en mijn ouders te imponeren waardoor we mak kelijker zouden praten. Daarna werden we snel afgevoerd voor een verhoor door Richter. Eenmaal bij hem binnengebracht bleek het dat hij er achter wilde komen hoe lang Van Krefeld bij ons in huis was geweest. Bij het stellen van die vraag kwam hij vlak voor me staan en keek me strak aan. Toen ik antwoordde dat dit ongeveer zes maanden was, wilde hij me een slag in mijn gezicht geven. Ik wist echter uit te wijken en hij miste. Daarop ging hij vlak voor mijn moeder staan en vroeg het haar. Zij gaf hetzelfde ant- Onmiddellijk gaf hij haar een slag met zijn vuist, van onder uithalend, op haar kin. Ik begreep dat Van Krefeld niets losgelaten had. Mijn moeder is direct na deze gebeurte nis ernstig ziek geworden, ze stortte geestelijk volledig in. Ik wijt dat aan het optreden van Kurt Richter. Na het verhoor werden we overgeplaatst naar het SD-Lager in Vught, een deel van het kamp dat van het grote gevan genenkamp gescheiden was. Dit bestond uit een aantal barakken die onder bij zonder strenge bewaking stonden. Mijn moeder en ik moesten in een barak waarin ongeveer honderd vrouwen zaten en mijn vader in een andere, bij de mannen. Hem heb ik daarna niet meer gezien of gesproken. Peter en zijn kameraden bleven in de bunker tot hun terechtstelling op 29 juli 1944. Op 3 augustus 1944 werd mij plotseling door een 'Aufseherin' meegedeeld dat ik direct vrijgelaten zou worden. Ik heb haar toen verzocht om mijn moeder, die ernstig ziek was, mijn plaats te laten innemen. Deze wens werd met hoonge lach ontvangen en bot geweigerd. Ik moest dus terug naar Schiedam. Ik ver liet het kamp en liep over de toenmalige bosweg richting Vught. Na enige tijd kwam een vrouw me tegemoet lopen. Ze sprak me aan en vroeg waar ik heen ging. Ik zei dat ik uit het kamp Vught kwam. De vrouw bleek lid te zijn van een groep mensen die ontslagen gevan genen opving en verder hielp. Ze bracht me naar een huis waar ene mevrouw Timmenga woonde. Ik werd daar harte lijk ontvangen en kon er op verhaal komen. Ik kreeg er wat geld om verder te reizen. Vervolgens bracht men mij naar een even verderop gelegen klooster. Daar werd ik van betere kleren voor zien. Tot die tijd droeg ik namelijk nog steeds de, inmiddels volledig versleten, zomerkleren waarin ik gearresteerd was. Na een hartelijk afscheid liep ik naar het station in Vught en nam de eerste trein naar Schiedam. Daar aangekomen vond ik ons huis verzegeld. Ik ben toen naar een vriendin gegaan en heb daar enige tijd vertoefd. Op 9 augustus moest ik me weer bij Richter in Rotterdam melden, nu om mijn afgenomen persoonsbewijs en distributiestamkaart in ontvangst te nemen. Bij die gelegenheid beet hij 1 me toe dat mijn vrijlating op een misverstand berustte en dat ik snel uit 1 zijn ogen moest verdwijnen. Voor de 1 bescheiden moest ik me maar in g" Vught vervoegen. Ik heb dat gedaan maar daar kreeg ik te horen dat juist Richter al mijn papieren had en dat hij bevel gegeven had om mij uit het kamp te ontslaan zonder een ont- slagbewijs te verstrekken. Ik ben niet meer naar Richter terugge gaan en heb me via verzetskanalen van distributiekaarten laten voorzien. Ik had hiervoor overigens eerst contact opge nomen met het Bevolkingsbureau en het Distributiekantoor in Schiedam om van hen een nieuw persoonsbewijs en een distributiestamkaart te ontvangen. Ik kreeg er echter nul op het request ter wijl ik net zeven weken gevangen had gezeten. 1 Dat zou dan de eerder genoemde Magielsen geweest moeten zijn. (red.)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1996 | | pagina 103