:G0ED. EEN INVENTARISATIE
Ruud Poels
221 Musis
beton gebruik werd gemaakt. Door een van sierwerk voorzie
ne bakstenen gevel bleven de meeste fabrieksgebouwen een
ambachtelijk karakter uitstralen. En allure, veelal bereikt met
symmetrische aanleg en topgevelbekroningen, kwam vrijwel
altijd voor. Ook in Schiedam, al eeuwen industriestad bij uit
stek, werd zo gebouwd. De Kraton (1901) aan de Noordvest
en het Gustocomplex (1905) waren karakteristieke voorbeel
den van deze symmetrische bouw. Alleen de andere scheeps
werven zorgden voor een eigen bouwkundige ontwikkeling.
JENEVERARCHITECTUUR
Toch bestaat thans het industrieel erfgoed van Schiedam gro
tendeels uit gebouwen van voor die industriële revolutie. In de
bloeitijd van de jeneverindustrie, tussen 1850 en 1880, leek de
groot- industriële uitbouw aan Schiedam voorbij te gegaan.
Iedere productieuitbreiding resulteerde in de bouw van nage
noeg een copie van een 18e eeuws branderijpand. De oorzaak
ligt in het specifieke Schiedamse industriële product: jenever,
of eigenlijk moutwijn, het halfproduct voor de jeneverfabrica-
ge. De reeksen branderijen aan de Noordvestsingel, de Nieuwe
Haven, de Westerkade en de Willemskade zijn er indrukwek
kende voorbeelden van. In 1881 stonden er tenslotte niet
minder dan 380 van dergelijke panden in de stad. Met daarbij
62 mouterijen, 11 windmolens, 5 stoommolens, 45 distilleer
derijen en tientallen pakhuizen.
Hoewel een branderij in elk pand zou kunnen worden onder
gebracht heeft zich toch een speciale branderijarchitectuur
ontwikkeld. De poort uit het midden, met aan de ene zijde
twee hoog aangebrachte vensters, waarachter de dubbele rij
hooggeplaatste beslagbakken, en aan de andere zijde één ven
ster waarachter de enkele rij stookketels en koelkuipen. Een
andere bijzonderheid is de sinds de 18e eeuw gebruikte gevel
top: de enkele of dubbele klokgevel met verspringing. De
gevels van de Gekroonde Brandersketel aan de Lange Haven
zijn daar een prachtig voorbeeld van. Deze twee kenmerken
zorgen voor een eigen Schiedamse architectuur, uniek in
Nederland. Maar liefst 25 van dergelijke klokgevels zijn in
Schiedam te vinden. Buiten Schiedam bezit alleen Delfshaven
er twee. Na 1850 werden deze klokgevels niet meer
gebouwd. Men stapte over op een classicistische beëindiging:
een stompe brede puntgevel met eerst houten (zie Nieuwe
Haven), later bakstenen (zie Noordvestsingel) daklijsten. De
meeste van deze honderden gebouwen zijn eind 19e eeuw en
in de 20e eeuw buiten gebruik geraakt. De moutwijn als
grondstof voor de jenever werd goeddeels vervangen door
melassealcohol, afkomstig van de suikerbiet, of via een eenvou
diger proces uit graan verkregen. Een andere reden was dat de
bedrijfjes veel te kleinschalig waren, met in de meeste gevallen
slechts een viertal personeelsleden.
Er was in de vorige eeuw slechts één, zeker voor Schiedamse
begrippen groot-industriële branderij: vanaf 1875 de stoom-
branderij van T.C.Melchers, met een capaciteit van 12 gewone
branderijen. Het was de enige Schiedamse branderij met een
stoommachine. Het bedrijf stond aan de Noordvest tegenover
molen De Palmboom aan de overkant van het water.Vanaf
1878 beschikte deze branderij over een eigen stoommolen.
Het gebouw brandde in 1901 geheel uit. Op dezelfde plek
werd een nieuwe grootschalige spiritusfabriek gebouwd: een
markant en degelijk gebouw, dat helaas in 1980 werd gesloopt.
Pas in 1909 kwam de tweede groot-industriële branderij in
bedrijf: Hollandia aan de overzijde van de Schie. Deze had een
even grote capaciteit als 40 branderijen van het oude type.
Ook deze moutwijnfabriek bestaat niet meer. Tenslotte vestig
de De Kuyper zich in 1911 in Schiedam aan de Buiten
havenweg met een, nu nog bestaand, distilleerderijcomplex.
Architecten en ondernemers in de vorige eeuw wisten nog
niet goed raad met die nieuwe grootschaligheid. Fabrieken als
kastelen, hallen als kathedralen, kantoren als herenhuizen
waren het gevolg. De architectuur voor de in de 19e eeuw
opkomende industrie had nog geen eigen regels. De
Schiedamse watertoren en het kantoorgebouw van Gusto
waren wat dat betreft sprekende voorbeelden. Tot ver in de
20e eeuw voldeed de meeste industriële bouw aan de gelden
de architectonische uiterlijkheden van bouw uit het burgerlijk
leven. Gevelindeling, raambreedte, materiaalgebruik, kapcon
structie, maar ook het interieur werden ontleend aan heren
huizen en overheidsgebouwen. Deze op hun beurt pasten -
soms gemengd- veelal stijlen uit het verleden toe. Wel werden
deze neostijlen, waar nodig, aangepast aan de moderne con
structiemogelijkheden die giet- en smeedijzer boden. De eer
ste helft van de 20e eeuw kreeg weliswaar een eigen karakter
mee, maar er werd veel traditioneel afgewerkt, ook waar van