VAN SCHIEDAM NAAR BERLIJN ff Prof. dr. R.J. Zwi Werblowsky Wie in Schiedam 'De Groot' zegt, roept onmiddellijk gedachten op aan de grootste De Groot in onze stadsgeschiedenis; Michael Coenradus Maria, de puissant rijke telg uit een voornaam bran dersgeslacht maar vooral bekend als liberaal sociaal hervormer, pleitbezorger voor een nieuwe industriële ontwikkeling van Schiedam, particulier stichter van de eerste woningbouwvereniging in deze stad, animator van de volkswoningbouw, oprichter van verschillende op sociale leest geschoeide bedrijven en de 'Verbruikscoöperatie De Vooruitgang'. Tot internationale roem zou ech ter een andere De Groot komen; de jongere broer Jan die tot op vandaag de dag wordt beschouwd als één der grootste sinologen. Over hem, voor wie de wereld nog maar net groot genoeg leek, gaat dit artikel. Onze weg van Schiedam voert over Leiden, Nederlands-Indië, China en nog een keer Leiden. De held van dit verhaal was een grote sinoloog, misschien de grootste sinoloog die Nederland ooit heeft voortgebracht. Of hij ook een groot Nederlander was en 'grote Schiedammer (zoals zijn jongere broer Michael Coenradus Maria - M.C.M. - de Groot) mag de lezer uitmaken. Johannes Jacobus Maria de Groot werd in 1854 in een kinderrijk katholiek gezin zes van de dertien kinderen droegen ook de naam Maria). Natuurlijk kende de jonge Jan de latere wervings- leuze van het Britse leger 'join the army and see the world', nog niet, maar hij wilde wel de wereld zien en de keuze voor een aanstelling als officier bij de Koninklijke Marine leek hem daartoe de aangewezen weg. Twee keer onder nam hij een poging en twee keer zakte hij voor het examen dat hem tot adel borst zou maken. Later noemde hij dit zakken 'een der heugelijkste gebeurte nissen van zijn leven'. Een aantrekkelijk alternatief was een betrekking in koloniale dienst in Nederlands-Indië, waarvoor hij een stu die sinologie aanving op de Rijksuniversiteit in Leiden. De ambtena ren waren maleisisch geörienteerd en de communicatie met de talrijke uit Zuid China afkomstige bevolking, waaronder de koelies die op contractbasis in de tin mijnen en op de tabaksplantages werk ten, was voor deze ambtenaren feitelijk onmogelijk. Om hierin te kunnen voor zien waren tolken in de Chinese taal nodig. In deze behoefte werd voorzien door de Leidse universiteit waar de 'sino logie' vooral was bedoeld om tolken op te leiden voor de koloniale dienst. Dat sommige van die tolken later grote sino logische wetenschappers werden, strekt de universiteit en de studenten tot eer. Om op hun taak berekend te zijn wer den de tolken eerst naar de Zuidchinese provincie Fujian gestuurd, waaruit verre weg de meeste Chinezen die naar Zuidoost-Azië (en verder) trokken, afkomstig waren. In Fujian maakten de Fiollandse tolken zich het plaatselijk dia lect meester waarmee zij ook het gesproken Chinees op Java, Borneo en Sumatra meester waren. Tijdens zijn verblijf in Fujian in 1877 begon De Groot onmiddellijk met de studie van de godsdienstige denkbeelden en gebruiken 'van het volk' (en niet van de literaire mandarijenelite). Hij was daarmee de eerste sinoloog die niet zui ver tekstueel-philologisch maar ethnolo- gisch (vandaag zouden we ook zeggen sociologisch) heeft gewerkt. Na een jaar in Fujian begon hij zijn dienst als tolk in Indië, wat hem in staat stelde voortdurend in aanraking te blij ven met de uit Zuid China afkomstige bevolking. Ook werkte hij zijn in 1877 gemaakte aantekeningen uit en toen in 1881 zijn'Jaarlijkse Feesten en Gebruiken van de Emoy-Chineezen, herziene en geïllustreerde editie in het Frans' (op initiatief en kosten van de nader te noemen Emile Guimet) in 1886 uit kwam, bezorgde deze uitgave hem onmiddellijk een wereldnaam. Hij had weinig sympathie voor de maleisisch sprekende Indiërs, maar zeer veel voor de Chinezen; dit 'nijvere volk' wiens aanwezigheid 'de schatkist van het Rijk' zozeer verrijkte. Een standpunt dat de gezagsgetrouwe Indisch-ambtenaar De Groot sierde. Tropenkoorts dwong hem om in 1882 ziekteverlof te vragen en in maart 1883 vertrok hij naar Nederland. Dit stelde hem in staat om in september deel te nemen aan een oriëntalistencongres in Leiden. Bij deze gelegenheid maakt hij ook kennis met de Franse miljonair, amateur-oriëntalist en verzamelaar Emile Guimet, de stichter van het beroemde Musée Guimet. Met Guimet zou De Groot regelmatig in contact blij ven. Ook als opdrachtgever die De Groot een onbeperkt crediet gaf om zijn verzameling te verrijken. De Groots verblijf in Nederland was slechts van korte duur. In november 1885 nchtt hij zich tot de minister van koloniën met het verzoek of hij inplaats van zijn post in Nederlands-Indië opnieuw te betrekken naar Zuid China terug mocht keren voor verder weten schappelijk onderzoek. Hij baseerde dit verzoek op de overtuiging dat een (nog) betere kennis van de Chinese bescha ving voor het koloniale bewind alleen maar nuttig kon zijn. Het lukte De Groot om de minister van zijn stand punt te overtuigen en dus werd Fujian opnieuw zijn bestemming. De betekenis van dit tweede bezoek zou voor de sinologische wetenschap zou van inter nationale betekenis blijken te zijn, hoe wel de belangstelling van het koloniale bewind zich daarop niet allereerst richt te. Meer gewicht hechtte men aan een andere opdracht, namelijk ervoor te zor gen dat Nederlands-Indië z'n koelies voortaan rechtstreeks uit China kon betrekken. Eén van de belangrijkste bronnen van koloniale inkomsten werd gevormd door de tabaksplantages aan de oostkust van Sumatra. Zonder imperialistische hulp kwamen de Hollandse sigaren ech- Musis 332

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1996 | | pagina 332