Musis 34
ouwe mannetjes als je ze zag lopen, ze schurkten zich kouwelijk in
d'r jas, met de handen in de zakken, ze liepen niet moeie, stijve
benen, met d'r hoofd naar de grond! En als je d'r ondergoed waste,
dan walgde je van de stank van zweet en jenever'Ook Henriëtte
Roland Holst - van der Schalk had soortgelijke herinneringen
overgehouden aan haar logeerpartijen bij 'oom Mart
Rijnbende': 'Van de fabriek herinner ik mij vaag de grauwe magere
gezichten van de arbeiders. Allen waren gealkoholiseerd, daarbij ver
diende ze misschien vijf a zes gulden per week. E)e bevolking van
Schiedam behoorde tot de meest gedegenereerde van Nederland'. Het
zijn beelden die ook Daan van der Zee voor ogen stonden
toen hij dichtte 'Nog staat de nacht in de verlaten straten/ als, uit
de slaap geklopt, de werkers gaan, suf en verkild, in 't bleke licht der
maan, dof-groetend wakers, in hun plicht gelaten.
Bijeengegroept blijven de knechten staan/ in 't donker hol, om saam
nog wat te praten/ van 't levenswerk, dat leven schijnt te haten,/
dan maken ze gedwee de vuren aan'.
Het meest tot de verbeelding sprak echter de beschrijving die
de vakbondsman en latere S DAB-wethouder Piet de Bruin gaf
m de in 1909 verschenen brochure'Zwart Schiedam, Hoe wij
werken, hoe wij leven': 'Maar ook de brandersknechts, met hun
ontzettend slechte arbeidsvoorwaarden, hun onrnenschelijk zware en
gevaarvolle arbeid, van werken 'snachts en slapen overdag, met een ver
bijsterend langen werkdag van 13 tot 17 uur en soms nog langer, ter
wijl zij ook des Zondags nog niet worden vrijgelaten, verwaarloozen
het éénig middel tot verbetering, hun vakvereniging nog op betreu
renswaardige wijze....' '....maar als men het leven der branderskliechts
leert kennen: als men weet, dat er van gezinsleven bij hen geen spra
ke is; welk een allerellendigste lootten nog betaald worden voor dien
zworen, afmattenden, gevaarlijken en vroeg-sloopenden arbeid; als men
ze, bij warme dagen vooral, ziet thuis komen, kerels van wie men
weet, dat ze zich zeker niet te buiten gaan aan het gebruik van het
vergif dat zij voortbrengen, en je ziet ze dan neerkwakken tegen den
grond, omdat ze 'af' zijn en geen fut soms: hebben eerst behoorlijk
zich te ontkleeden; als je 't zoo voor je eigen oogen ziet, dat dat
eigenlijk geen mensch meer is, dat uit de branderij is gekomen, maar
een bot, onhandelbaar wezen, dat haast van niets weet dan van slapen
en knorren, dan zal de overtuiging zich onwillekeurig opdringen,
dat de vele moeiten en groote offers, aan de organisatie der branders
knechts besteed, den prijs ten volle waard zijn...'
De drankbestrijders en medici vonden hun Zwart Nazareth in
de woorden van Henriëtte Roland I lobt:'Allen waren gealko
holiseerd.... De bevolking van Schiedam behoorde tot de
meest gedegenereerde van Nederland'.
Dat in Schiedam een stevige borrel gedronken werd, laat zich
raden. Wie appelen vaart, die appelen eet. Èn dë hoeveelheden
die geproduceerd werden tartten natuurlijk elke dorst. In
1895, terwijl het hoogtepunt voor de branderijen voorbij was.
werd nog altijd een plas jenever (ad 50%) gedistilleerd' van
meer dan 40 miljoen liter. Een enkel 'appeltje')- stél eéh. hon
derdste procent - is daarmee nog altijd het equivalent v.m
veertigduizend liter. Jenever was makkelijk verkrijgbaar ill
Schiedam. Zo makkelijk dat de kroeg er een slechté boterham
aan had en de paar bordelen die het in Schiedam probeerden
(met zeelui als klanten en Rotterdamse hoeren als personeel)
het na tien jaar alweer voor gezien hielden.
Over tic consumptie van de Schiedammers staat een aantal
gegevens ter beschikking in de (arbeuls)cnquête, gehouden
door de Staatscommissie van 1890. Daarin geven de onder
vraagde Schiedamse branders en distillateurs schoorvoetend,
maar waarschijnlijk juist, toe dat het toegestane drinken op
ongeveer acht glazen per dag kwam. En dat zullen geen glazen
van het kleinste model zijn geweest.
Dat dit op de mens en de sociale verhoudingen een merkbaar
effect moest hebben (we spreken over een halve tot driekwart
liter ad 50% per man per dag) is evident. Alle studies naar de
maatschappelijke ontwikkelingen in de periode 1850-1920
komen onafhankelijk tot de conclusie dat de opkomst van de
politieke partijen en vakbonden in Schiedam ver zijn achter
gebleven bij de landelijke ontwikkelingen. Maar berusting is
echter iets anders dan de degeneratie waar Henriëtte Roland
Holst en anderen op doelden en het daaruit bewezen achtten
dat in Schiedam meer kindersterfte en meer idiotisme moest
voorkomen dan elders.
In zijn proefschrift 'Drinken, drank en dronkenschap - Vijf
eeuwen dranksbestrijding en alcoholhulpverlening in
Nederland' beschrijft Jaap van der Stel hoe met het begrip
'degeneratie' en aanverwante termen rond het einde van de
negentiende eeuw een internationale discussie en een hele
serie onderzoekingen op gang werd gebracht. Zo haalt hij de
'speciaal arts voor zenuwziekten' BE Spaink aan die 'aantoon
de' dat de alcoholist aan het begin of midden in een reeks
'degeneratieve individuen' staat en liet hein verboden moest
worden om te trouwen omdat onder diens afstammelingen
zich in 75 jaar tweehonderd dieven en moordenaars, tweehonderd-
tachtig blinden, zwakzinnigen en teringlijders, negentig prostituees en
driehonderd jonggestorven kinderen bevinden. En, schrijft Inj: 'er is fei
telijk geen plaats voor hem, zijn hersenen deugen niet voor zijn tijd.
Door zijn heengaan komt er ruimte voor anderen, die het leven beter
waard zijn. Het is dus van belang zelfs dat hij verdwijne, hij en zijn
minderwaardig nakroost, dat nog te laste van de beteren komt. Ilij
gaat niet ten onder omdat hij drinkt, maar hij drinkt omdat hij
ondergaat; alleen verhaast hij zijn val, waarvoor de gemeenschap hem
dankbaar moest'wêfZen, want hoe langer hij er nog is, des te meer wat
quantiteit en des.te minder wat qualiteit betreft zal zijn nakomeling
schap zijn, en dit -alles voor gevaar en voor rekening van genoemde
gemeenschap'ff
Pas in de dertiger jaren zouden kritische kanttekeningen wor
den gezet hij opvattingen als deze en vandaag de dag zijn nog
niet alle medici v.m de onhoudbaarheid ervan overtuigd.
Nu moet over het alcoholprobleem waarover aan het eind van
de negentiende eeuw algemeen werd gesproken niet lichtvaar
dig worden gedacht. Tussen 1860 en 1900 nam het alcoholge
bruik per hoofd van de bevolking sterk toe, waarbij het aan
deel van het gedistilleerd meer dan vijftig procent cn rond
1880 zelfs meer dan vijfenzeventig procent was. Het alcohol
vraagstuk was daarmee een jeneverprobleem waarbij de laatste
kleur op de schildering van Zwart Nazareth' is aangebracht;
die van de drankbestrijdingsorganisaties (cn vakbewegingen)
die Schiedam mede verantwoordelijk stelden voor de grote
problemen van de tijd.
Maar...., is dan de vraag:'Hoe zwart was Zwart Nazareth dan
zelf?'. Was Schiedam die poel van verval en zonde, van versla
ving en degeneratie, idiotisme, ziekte en vervuiling waarvoor
niet-Schiedammers. vakbondsmensen en drankbestrijders de
stad hielden?.
Met betrekking tot het uiterlijk kan het antwoord slechts
bevestigend zijn. Dat Zwart Nazareth bestónd echt.
Voor wat betreft werken en leven, drank en degeneratie zijn
de beelden even eensluidend als vaag. Biet de Bruin spreekt
van'zware en gevaarvolle arbeid'. Ongetwijfeld. I 1. Schnutz
komt in zijn proefschrift 'Schiedam in de Tweede helft van de
negentiende eeuw' tot enkele getallen waaronder liet gegeven
dat een brandersknecht per dag ongeveer 800 kilo meel ver
sjouwde of het equivalent van dit gewicht tti de vorm van kit
ten heet water. Maar, een havenarbeider in Rotterdam sjouw
de op zo'n werkdag echter driemaal zoveel. Ook de genoem-