Lévi Weemoedt Het gebeurt niet iedere dag datje eigenlijk al dood bent maar 47 Musis ONBESCHERMD STADSGEZICHT NOG LEEFT. DAT IS EEN RARE GEWAARWORDING. OP EEN ZONDAG MORGEN, ZES JAAR GELEDEN, WAS IK JUIST VAN PLAN WEG TE RIJDEN VAN MIJN HUISJE AAN DE VLAARDINGSE MARKT. IK HAD NET MIJN FIETS UIT HET SMALLE WEERBARSTIGE GANGETJE GEWRIKT, HING AL MET ÉÉN BEEN BOVEN HET ZADEL, TOEN IK EEN STEM HOORDE DIE NAAR MIJ RIEP: WEET U DAT LÉVI WEEMOEDT HIER GEWOOND HEEFT?' Die vraag, vallend uit het mets van een stille zondagmorgen, trof mij vol in de borst en in plaats van op het zadel neer te dalen stond ik in een zwaai weer aan de andere kant van de fiets aan de grond. Even was het of de aarde tegen me opsprong. Toen tuurde ik richting stem. Onder de linde links naast de ingang van de Grote Kerk stond een kleine gedrongen man met blond krulletjeshaar, een forse snor en een bril met getin te glazen. Hij stond er volkomen in rust, de handen op de rug van een rood-zwart geblokt houthakkers- hemd, alsof hij al een tijdje mijn huisje had staan te bekijken. Ik had mijn mond geopend maar gaf geen geluid. Er wilden geen woorden komen. Het lachwekkende van de situatie ontging me niet en toch waren het geen leuke dmgen die als eerst bij mij opkwamen. Ik was dood! Dat schoot me te binnen. Ik was er niet meer, al een hele tijd waarschijnlijk. Maar: sinds wanneer precies? En hóe lang al? Koortsachtig begon de schroef van mijn gedachten achteruit te slaan. Ik ging na wanneer het dan gebeurd kon zijn. Wat had ik gedaan, de afgelopen periode dat ik hier niet meer woonde? Niets anders dan anders, kon ik me herinneren. Was ik niet weggeweest, op reis, ergens voorgelezen, dan had ik gewoon thuisgezeten. Gegeten, geslapen, met Karin gepraat, wat met de kinderen gedaan. De hond uitgela ten. Ik had zitten werken, zitten schrijven in mijn hermetische kamer beneden. Rekeningen betaald of juist niet betaald, me zorgen gemaakt over het leven in het algemeen en de toekomst in het bijzonder. Het gevoel gehad hijgend voor de malende kaken van de belasting uit te rennen, radeloos en naar adem snakkend. Maar ik was al dood! Al die tijd had ik voor leven aangezien wat zich in feite al afspeelde aan de andere kant van die grens. De blonde man ondertussen was op me toegelopen, in de veronderstelling misschien dat ik hem niet goed had gehoord. Op een metertje vóór me bleef hij staan en herhaalde, op de gevel achter mij wijzend:'Hier, in dit huisje, heeft Lévi Weemoedt gewoond. Lévi Weemoedt, de schrijver!'. Ik keek om, zijn vinger volgend, of ik niet iedere grauwe, beroete baksteen waarachter ik ooit geleefd had kon uittekenen. Toen keek ik weer naar de man. Op hetzelfde moment kreeg ik weer lucht en zei: Ja, dat weet ïk.Want ik bén Lévi Weemoedt'. Maar ik had het nog met gezegd of ik besefte het dwaze ervan. Ik gaf dus toe dat ik wist dat ik hier gewoond had! Omdat ik Lévi Weemoedt was. En Zelfs dat zei ik te zacht, te onzeker. Ik kon zien dat het hem niet overtuigde. Hij keek me aan met een verbazing die niet veel nodig had om door te schieten in ongeloof. 'O?', zei hij, duidelijk moeite hebbend met iemand die er niet was maar toch voor hem stond. 'O? ja sorry, ik heb geloof ik nooit een foto van je gezien. Of wel eens in de krant maar die zijn nooit zo duidelijk...' Dat vond ik weer niet overtuigend maar ik lachte, wilde zo snel mogelijk die vreemde onwezenlijkheid

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1997 | | pagina 47