Musis 48
kwijt. Mijn mond begon merkbaar de schade in te halen en we raakten aan de praat. Het was een aardige
man ook, merkte ik, met dat gemakkelijke, openhartige wat volkse Vlaardmgers hebben die woorden voor
al als aanrakingen gebruiken, niet als taal. Het ging over boeken aanvankelijk, en als hij las, hoorde ik, dan las
hij alleen maar drie schrijvers, omdat ze hier uit de streek kwamen. Maarten 't Hart, Maarten Biesheuvel en
Lévi Weemoedt dus. Het was zo herkenbaar wat ze schreven en je kon er om lachen. En al die dingen uit
het verleden interesseerden hem wel, zelf zat hij ook vol met verhalen uit die ouwe tijd.
Toen we uitgepraat waren stapte ik op, fietste de Markt af, de haven langs naar de Maasboulevard waar een
nicht van me woonde, in een van de flats met een prachtig uitzicht op Pernis. Ik trapte flink door maar kreeg
het rare voorval niet achter me. De ïjlheid van die ontmoeting hing nog in mijn lijf. Hoe kwam hij erbij dat
ik met meer was waar ik woonde? Dat moest hij toch ergens vandaan hebben? En als ik weg was, waar was
ik dan gebleven? Ik zag hem weer voor me staan, op mijn huisje wijzend, alsof er al een gedenksteen aan de
gevel was geplaatst:'Hier leefde en werkte de schrijver Lévi Weemoedt 1948-1990'. Ik rilde, trok de kraag
van mijn regenjas beschermend voor mijn keel. Maar ik dan? Was ik achter die steen levend begraven? Hoe
harder ik fietste hoe harder ik piekerde en toen ik de Maasboulevard bereikt had en mijn fiets voor het por
tiek op slot zette wist ik een ding zeker. Het was een buitengewoon verontrustend teken.
En daar bleef het niet bij
Een maand of wat later, in juni, was ik op een middag van mijn kamer naar boven gelopen, naar
de woonkamer, en wierp even een blik uit het raam. Het was zaterdag en druk op het plein
rond de kerk. Mensen marcheerden van en naar de boodschappen, keken etalages of hepen bin
nen bij een van de cafe's. De grote houten poortdeuren van de kerk stonden open en ik kon
de sonore tonen horen van een orgelconcert. Soms kan eenzelfde uitzicht dezelfde gedachten
baren en toen ik zo naar buiten keek dacht ik weer hoe vreemd het was dat een plein 'markt'
heette. Een markt was toch vierkant, als de markt van Gouda, Delft, Brussel of leper. Het had
hier dan ook anders geheten, ooit. Een eeuw of twee terug had ik op 'het
Omring' gewoond, of voluit 'het Omring van de Kerk'. Rond, in elk geval, wat veel passender was. Oude
Vlaardingers zeiden trouwens nog geen 'Markt', die hadden het over 'het Kerkhofvanwege de begraafplaats
die hier vroeger was geweest.
Vanmiddag zag ik alleen maar leven.Voor het bordes van het oude stadhuis waren jongens bezig met brom
mers die ze, zittend op het achterste puntje, heten steigeren voor het front van een troepje meisjes. Er zat
duidelijk voorjaar in de lucht. Ik overzag nog eens het plein. Het leek een zaterdag als alle andere. Alleen:
was het niet drukker? Een paar maal dacht ik mensen te zien die stil stonden en mijn kant uitkeken. Dat was
raar. Dat was heel raar zelfs. Ik woonde in een niet-bestaand huisje, zo smal dat het praktisch volledig schuil
ging achter de scheve lantarenpaal die voor mijn deur stond. In die onzichtbaarheid zat ook zijn veiligheid,
's Avonds, als de gordijnen dicht waren, verdween het helemaal tussen de twee panden ernaast die bescher
mend hun vleugels over hun kleine broertje uitspreidden. Het zonk weg uit de herinnering der mensen. Dat
had zo zijn voordelen in het weekend, als het idyllische pleintje van overdag veranderde in een grimmig no
man's land tussen kroeg en open-jongerencentrum, house-party en discotheek. Zo maar ineens stak een dier
lijk gehuil op, waar ik nooit aan wende en er trokken huiveringwekkende wezens over de Markt, creaturen
van de nacht. Soms, als ik met de lichten uit door een spleet van het gordijn naar buiten keek, zag ik gedroch
ten met speknekken en vette patatruggen hun frikandel uitknijpen tegen een geparkeerde auto onder mijn
raam. Maar zelfs als ze zich omdraaiden zagen ze mij niet. Ook uren later, in die kritieke fase tussen nacht
en dag, als het uitgaansleven toe was aan zijn laatste stuiptrekking en brallende hordes voorbijkwamen, alles
vernielend wat in eenzelfde baan om de aarde draaide, werden we zelden geraakt. We hoorden glas verspl
interen, bloembakken verbrijzeld worden, auto's, brommers, fietsen in elkaar geschopt. Maar als we even later
slaperig door de kamers waarden bleken we meestal gespaard. Niemand leek ons te zien. Behalve deze mid
dag! Plotseling zag ik schuin voor me mensen, vreemden zo te zien, die eerst in een soort boekje keken,
toen omhoog, pal in mijn gezicht. Ik dook weg, begon achteruit te lopen, van het raam weg, en ging toen