LIEVER DE ZOT VAN SCHIEDAM 125 Musis Het is maar een kleine expositie die het pas geopende antiquariaat Lievredoor het Vlaardingse publiek biedt: enkele antieke boeken uit eigen bezit en uit dat van het Stadsarchief, waaronder de 'Vlaardings Rederijckberg' en het door Arnold Hoogvliet geschre ven bijbelse epos 'Abraham de Aartsvader' uit 1727. Nu is Vlaardingen niet meer de strak gelovende gemeente van weleer die vol ontzag de bijna tot relikwie geworden werken in ogenschouw komt nemen. De grote toeloop in het anti quariaat is toch daaraan te danken dat de stad met de Lievredoor het enige antiquariaat in de ruime regio is en de echte bibliofiel kijkt niet op een kilometertje meer of minder als hij ergens iets van z'n gading vermoedt. Dat neemt overigens niet weg dat zo'n gelegenheidsexpositie, hoe klein ook, een eigen charme heeft. En bovendien zijn zowel de 'Vlaardings Rederij ck-berg' als 'Abraham de Aartsvader' twee boeken met een bijzondere achtergrond. Het epos van de boekhouder van de Vlaardingse bank van lening die zichzelf latijn had geleerd, doet denken aan Vondels Johannes de Boetgezant (1662), maar werd door tijdgenoten en latere generaties beschouwt als een hoogtepunt van het achttiende eeuwse classicisme. De 'Vlaardings Rederijck-berg' is een samenvatting van het Vlaardings juweel (zeg maar, concours van rederijkerskamers) in 1617. Aan dit juweel waaraan ook bekende kamers uit Rotterdam en Dordrecht, de Vlaamse kamers van Haarlem en Amsterdam en de rijke, aristocratische d'Eglantier eveneens uit Amsterdam meededen, dankt Vlaardingen nog altijd de prach tige verzameling wapenschilden die de oude raadszaal sieren. Ook d'Akerboom die onder de zinnespreuk 'Aensiet liefd" de 'conste van Rhetorycke' bedreef, deed dat niet onverdienste lijk. D'Akerboom was een veelgevraagde en graag geziene gast op de feesten van de rederijker, die de Vlaardingse geest- en rijmverwanten ook herhaaldelijk roemden om hun vinding rijkheid en gevoel voor bloemrijke taal. En niet helemaal zon der afgunst, al waren de rederijkers er de mensen niet naar om daar veel van te laten merken tussen alle classicismen, aanhalin gen uit de Schrift en toespelingen op de Griekse mythologie door. Maar soms waren de lyrisch omrankte druiven wel dege lijk zuur, wat vooral bleek als d'Akerboom weer eens flink in de prijzen was gevallen of als Job van de Wael ter sprake kwam. En dat gebeurde nogal eens, want Van de Wael was als rederijker een belangrijk man en niet alleen om zijn hoge functie in de Vlaardingse kamer. Om zijn dichterschap (en wijdlopig moralisme) noemden de anderen hem eerbiedig 'd'eer van Vlaerding' en hijzelf onderstreepte dat door eigen zinnespreuken als 'Job in 't eerst', 'slecht en recht' of'deugd verwint'. Alleen met zottespelen sloeg d'Akerboom niet zo'n best figuur. De enkele keer dat de kamer daarvoor onderscheiden werd was na afloop van het huwelijksfeest van de Leidse pal jas, waarbij het 'lever sottgen van Vlaardingen te feest gecomen' ook met een paar stopen bier naar huis mocht terugkeren. Beken was dat d'Akerboom zelf de prestaties van haar eigen zot niet hoog aansloeg en voor belangrijke optredens liever de zot leende van de Schiedamse kamer. Aan welk feit nog eeu wen later het gezegde werd ontleend, dat Vlaardingen zo bar stensvol wijsheid zat dat het de gekken speciaal in Schiedam moest lenen. Nog een smetje kleefde aan het landjuweel in Vlaardingen. Want juist op dat moment had binnen de Amsterdamse d'Eglantier, die optrad onder de zinspreuk 'In liefd' bloeiende' en waarvan prominente taalkunstenaars als Hooft, Bredero, Spiegel en Coster deel uitmaakte, had de lief de plaatsgemaakt voor een hooglopende ruzie die waar moge lijk publiekelijk werd uitgevochten. Aanstichters daarvan waren 'de groote luyden' aangevoerd door Coster en Bredero. Bredero had het daarbij vooral begrepen op de maker van zware dramastukken waarin de Griekse mythologie diende als tableau voor bijbelse uitwijdingen,Theodoor Rodenburgh en de rijmelaar doctor Jan Fontein, wiens opvattingen hij ten tijde van het Vlaardings juweel (en van de Spaanse Brabander) hekelde met over Fonteins 'Het verloren schaep' te dichten 't Grof sal volghen, sey de Boer, en hy scheet een kalf 't Sel 't verhoren schaep slachten van dr. Jan derde half, Datsen rederijcker, moer, ja vaer, dats een ghiest, Schijt Koster, schijt Brero, een Koe is een groot Biest, Em maeckjeme quaet, ick segh noch wel: schijt dicke Jan En schijt de Drost, en nou segh ick 't wel, wat ist dan? De voorschrevene Docter het de kop vol rederijekers prullen, Hij kackt rondeelen, hij snuyt refereynen en hij swiet hiele spullen'. Een wonder is 't dat de 'Vlaardings Rederijck-berg' zo rustig in de vitrine blijft liggen. Liefhebber van de stadsgeschiedenis en van boeken kunnen er nog een paar dagen van genieten in het opkamertje van Antiquariaat Lievredoor

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1997 | | pagina 125