Sif Facilicom
V||f/ Bedrijfsdiensten
Schoonhouden
B e veiliging/B e waking
Institutionele Catering
Bouw, Renovatie en Technisch Onderhoud
Intergom Uitzendbureau
reis', sliep hier. En ik zou er twee nachten slapen in de herfst
van 1988.
Weimar was bij al het monumentale en fraaie en een autoloze
zondag een stad van blauwige kinderhoofdjes, vuile pasteltin
ten, sjofele pettenmannen, vrouwen met lege boodschappen
tassen in de rij voor bijna even lege winkels, hopen briketten
op straat, zichtbaar rokende schoorstenen, grauwheid, geuren
van ijzer, vim en weemoed, paard-en-wagens, IJzeren Honden,
neon en formica. Ik waande mij even terug in mijn vroegste
kinderjaren in de Schiedamse Gorzen, maar dan nagesynchro
niseerd.
En boven dit alles lag in nevelen op de top van de berg
Buchenwald, waar ik uren nadat ik aan de tocht omhoog
begonnen was drijfnat van het zweet, met blaren op mijn voe
ten en met kloppend hart aankwam. Op de lange, kronkelige
en soms ook behoorlijk steile weg was ik behalve een
Russische soldaat die om een sigaret bietste en mij bijna
omhelsde toen ik hem een Lucky Strike gat, niemand tegen
gekomen. Het viel mij op dat er op de Ettersberg helemaal
geen vogels te zien of te horen waren. Of een storm ze alle
maal had weggeblazen.
Het eerste wat ik bovengekomen zag, was een bord waarop
stond dat het Lager op maandag gesloten was, de entree was
gratis. Op de parkeerplaats stonden stoffige toeristenbussen uit
Oostbloklanden en hoorde ik joelende kinderstemmen. Plezier
in Buchenwald; er moesten even wat muntjes in mij doorval-
len.
In het restaurant van Hotel am Ettersberg, dat de vermoeide
reiziger misschien niet als eerste uit het Weimargidsje zou
plukken vanwege die naam en toeristisch beladen ligging, was
ik de enige gast, afgezien van de silhouetten van Goethe en
Schiller. Ik bestelde koffie die nergens naar smaakte. Maar het
serveerstertje met ontzettend gewassen en gesteven evaschortje
was verbazend knap en aardig. Ik had gedachteloos een sigaret
opgestoken en hoewel roken in deze ruimte verboden bleek te
zijn bracht zij mij een asbak. Met een knipoog.
'Bent u Zweed?' vroeg ze in zangerig Thürings. Ik antwoordde
dat ik uit Holland kwam.
'Achso, aus Holland,' zei ze. Waarna zij verzuchtte dat zij zo
graag Holland eens wilde zien. De grachten, Rembrandt...
Maar tja, het systeem. Zij was zelfs na het afrekenen met mij
naar buiten gelopen en had mij de kortste weg naar het Lager
gewezen tussen twee hoge heggen door langs een boomgaard
waar aan elke appel of peer een vraagteken leek te hangen.
'Tchüss,' had ze nog gezegd.
De engel van Buchenwald.
Ik zag nu opeens het bruinrode poortgebouw met daaronder
in het midden het hek dat ik zo vaak op oude foto's, in docu
mentaires en in de cineac van mijn eigen angsten had gezien.
Ik vergat bijna adem te halen toen ik erdoor liep.
De weg door het kamp kende ik min of meer. Ik kreeg een
brok in mijn keel toen ik de schuin aflopende Appelplatz van
krom, gebarsten asfalt, het roestige, ontzielde prikkeldraad en
de halfvervallen wachttorens zag. Aan de barakken die waren
gesloopt herinnerde alleen nog een grauwe, kale akker van
rechthoekige vakken opgevuld met kiezelstenen en sintels
waartussen hier en daar nog kamille bloeide.Voor elk vak
stond nog wel een betonnen paaltje met het blocknummer. Na
een tijdje zoeken vond ik 'Block 1', de muzikantenbarak en
vervolgens 'Block 14', de Geuzenbarak. Ik stond voor de 'deur'
met het kinderlijke gevoel dat er niemand thuis was.
'Wat zijn Klamotten, pa?'
'Je kleren, plunje...'
'Wat zijn muzelmannen, pa?'
'Tja, dat waren de allerellendigsten, die redden 't niet'.
'Pa, wat is abgesprietst?'
'Dat., eh, vertel ik je later misschien nog wel eens'.
Ik besefte heel goed dat ik een monument bezocht, in
'Buchenwald' was, tussen aanhalingstekens liep. Maar voor
mijn vader was het kamp nooit echt een monument gewor
den. In zijn nachtmerries en verhalen draaide de moordmachi
ne van Buchenwald nog door. De Ettersberg was voor hem
werkelijkheid gebleven. Ultieme werkelijkheid, zoals Semprun
schreef. Waarna het leven een droom, slechts een droom was.
Maar in die droom leefden wij en groeiden wij op met een
vader die ons opvoedde om een oorlog, een kamp te kunnen
overleven. 'Harden' noemde hij dat. Met een griep gingen we
toch naar school. Als het vroor dat het kraakte liep ik soms in
mijn overhemd buiten om weerstand op te bouwen tegen
kou. Elke dag drukte ik mij vijftig keer op. En ik leerde spruit
jes eten. Veel vaker dan 'het mag nooit weer gebeuren' klonk
bij ons thuis dat het altijd weer kon gebeuren.
Na een kort bezoek aan het Revier, waar mijn vader in '44
door een voormalig bankwerker was behandeld voor natte
pleuritis, bekeek ik het crematorium dat wegens verbouwing
gesloten was. Ik zag de hoge schoorsteen en hoorde mijn
vader weer zeggen dat hij nooit gecremeerd wilde worden,
maar gewoon begraven omdat hij er teveel 'door de pijp' had
zien gaan. In een betonnen bijgebouwtje luisterde een groep
padvindertjes van de Honecker-Jeugd braaf naar de uitleg van
een morsige gids hoe het 'Nickgeschoss', een soort machine
voor een nekschot op maat, werkte. Met hen - maar anders in
gevoel en waarneming - bezocht ik het oude spullenhuis dat
nu kefferig 'Museum des antifaschistischen
Widerstandskampfes' heette. Afgezien van de keurig opge
maakte stapelbedden, etenspannetjes, streepjespakken en klom
pen een schaamteloze verzameling propaganda waarin het ver
haal werd bezongen van het rode ondergrondse verzet en de
heldhaftige 'zelfbevrijding' op 11 april 1945 om kwart voor
drie. Telkens werd mijn vader weer kwaad wanneer dit verhaal
ergens door iemand werd opgedist. 'Pure leugens,' zei hij dan.
'De communisten hebben Buchenwald helemaal niet zelf
bevrijd, maar de Amerikanen. Hou toch op, de communisten
hebben in het kamp toch de dood van meerdere van onze
Voor informatie:
's-Gravenlandseweg 258
3125 BK Schiedam
010 - 462 33 33
Musis 148