Henk Horsten c Boeren en buitenlui, laagdrempeligen en cultureel gehandicapten worden op de opening van de Kunstestafette 97 uitge nodigd om de kunstsalon in juli in het te sluiten Kolpabad) te bezoeken en de badmeesterwerken van Vlaardingse Schiedamse kunstenaars te bewonderen. Neem een duik in de kunst maar verzuip niet', schreef Cornelis Pons in Musis van april 97. Kunstenaars horen thuis in hun atelier, stelt hij. En juist die opmerking schoot de directeur van de Vrije Academie en mede-organisator van de Kunstestafette 97, Henk Horsten in het verkeerde keelgat. Kunst en kunstenaar horen tussen de mensen, in het openbaar, op straat, in festivals en estafettes. Molens draaien, het paard hoort in de wei en de kunstenaar in z'n atelier. Dit althans is de wereld die Cornelis Pons als model neemt in zijn Musisverhaal 'Zwemmen of verzuipen'. Overigens neem ik aan dat dit 'de molens draaien, het paard hoort in de wei' door Pons slechts archetypisch is bedoeld; als con trafiguur in zijn betoog over gedwongen museumbezoek, de traumatische herin nering aan de kindervissende badmees ter in het Kolpabad en kunsteducatie doormiddel van 'lesbrieven'met veel, heel veel 'leermomenten' en verder onheil dat hij vreest van de Kunstestafette 97. MOLE. DAAI Ook wrijft hij de organisatoren onder de neus dat de Kunstestafette het water in gaat met een in de oorlog omstreden scribent. Niet helemaal terecht, want het door mij gebruikte en door Pons gewraakte citaat is alleen gebruikt in de toelichting van het evenement aan de Culturele Raad Zuid Holland. Met de estafette zelf heeft Lotsy niets vandoen. Gelukkig maar, want hierop valt weinig anders te zeggen dan dat ik de door Lotsy in het boek van Joris van den Bergh geschreven woorden (heruitgegeven door Thomas Rap, 1996) wel passend vond. Uit de Oosthoek ency clopedie leerde ik bovendien dat Lotsy in 1952 nog chef d'equi- pe was van de Nederlandse Olympische ploeg en voorzitter van de KNVB. Daaruit leidde ik niet af dat Lotsy in 1940- 1945 'fout' is geweest. 'Zo is het en zo moet het zijn', schrijft Pons, waar hij het heeft over maatschappij en kunstenaar en binnen het kader van zijn verhaal valt daar weinig tegenin te bren gen. Want zijn ironie is te opzettelijk; kabouter Spruitenprak met groene jagershoed in de gereformeerde kerk in Schiedam, de badmeester met zijn enge plastic schoenen, het genot van lekker gillen in het bad, schilde rijen die wedstrijdzwemmen en de bloemkolen van de tuindersvrouw. Maar alleen binnen zijn eigen verhaal kan hij voorkomen dat zijn constatering 'Zo is het en zo moet het zijn' in het kunstestafette-water valt. Want moet het wel altijd zo zijn als het is? Is het niet juist de kunstenaar die zich niets aantrekt van gestelde grenzen. Die maling heeft aan de stelregel 'Zo is het en zo moet het zijn' omdat deze behoort tot het gedachtengoed van diegenen die de kunst van kabouter Spruitenprak tot het hoogste culturele goed rekenen. In die wereld is kunst geen substantiëler bestanddeel dan een versiering. Niets van belang en zeker niets dat de luisteraar, de beschouwer of lezer vermag te beroeren om van ontroeren nog maar te zwijgen. Kunst hoort een plaats te hebben in het openbare leven. Wie dat ontkent veroordeelt de kunst tot een elitair, geïsoleerd en vooral zonderling bestaan. De beeldende kunst althans, want wie zal er voor durven strijden dat de podiumkunsten beter af zijn zonder pubhek, de opera is bedoeld voor een kleine kring van ingewij den en een boek slechts in een handzame oplage van enkele honderden exemplaren onder uitgesproken liefhebbers dient te worden verspreid. Niemand dus. Er is dan ook geen zinnige reden te bedenken waarom de beeldende kunst zich anders dan de uitvoerende kunsten tevreden moet stellen met een select museumpubliek en die enkeling die de weg naar het atelier weet te vinden. Waarom de beeldende kunst niet de straat op mag en waarom kunstroutes, kunstestafettes, open atelierdagen, kunstbeurzen, salons en festivals verkeerd zouden zijn. Ook beeldende kunst verdient een zo breed, zo gevarieerd en zo geïnteresseerd mogelijk publiek. Ook als zich daartussen boeren en buitenlui, laagdrempeligen en cultureel gehandicapten bevin den. Waarom niet. Iedereen mag z'n nieuwsgierigheid bevredi gen, de kunst mag zich omgekeerd van alle middelen bedienen om publiek te trekken. Te boeien, te ontroeren, te amuseren. Natuurlijk hoort hierbij tegenwoordig ook zoiets als kunstedu catie. Het is niet anders. Inclusief lesbrieven en veel, heel veel leermomenten. Want als we de kunst in de samenleving willen houden zullen we er op het niveau van het onderwijs toch iets aan moeten doen. 'Kunst mag immers niet meer gewoon kunst zijn', schrijft Pons. Maar zo eenvoudig ligt 't niet. Alleen door de toegangen tot de kunst opzettelijk laagdrempelig te maken en zorg te besteden aan educatie, kunnen we pogen een klimaat te scheppen waarin 'Kunst weer gewoon kunst mag zijn'. Daar horen lesbrieven bij en veel, heel veel leermomenten. Ol moe ten we hopen dat de televisie als belangrijkste cultuurmedium van dit moment tussen de wasmiddelen en ingesoapte reality-tv nog ergens tijd vindt om iets te doen aan kunst. Aan kunst om de kunst en niet om op een zo goedkoop en vrijblijvend moge lijke manier de bestraflende hand van Aad Nuis te ontlopen? Dat gelooft toch ook Cees Pons met. Molens draaien, het paard hoort in de wei, de kunstenaar in z'n atelier en Cees Pons ach ter de piano of de schrijfmachine.., amme hoela. Kunst hoort onder de mensen. Toegankelijk te worden gemaakt en dan niet door dwang en quasi-intellectuele of-juist omgekeerd - kinder lijke beschouwingen, maar gewoon..., als verhelderend en ple zierig onderricht aan jongeren en volwassenen. Want kunst moet. En kunst verdient een publiek 5] m CD P3 c: 3 151 Musis

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1997 | | pagina 151