CEES VAN DER GEER EN HET MUSEUM ALS BIOTOOP Cees Straus Musis 160 De ontmoeting heeft plaats in het Stedelijk Museum van Schiedam, 'mijn biotoop', zegt hij. Liever hier, waar zijn werk hangt, dan in de veel te kleine flat aan de Vlaardingerdijk waar hij bovendien tegen lege wanden moet kijken. Want Cees van der Geer (1931) heeft een belangrijke beslissing genomen: zijn hele collectie tekeningen, beter gezegd werken op papier, die hij in enkele decennia heeft opgebouwd, gaat naar het Schiedamse museum. Als schenking, zonder enige verplichting, alleen op de voorwaarde dat hij af en toe nog eens thuis een tekening mag ophangen. Het is een beslissing die hij genomen heeft in het jaar dat hij 65 werd en daarmee de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. Pensioen ontvangt hij van de Rotterdamse Kunststichting, de instelling waar hij vanaf 1969 zo'n twintig jaar heeft gewerkt. Voornamelijk als tentoonstellingsmaker op lokaties in Rotterdam die nog een befaamde klank hebben, maar nu al weer sinds lang tot het verleden behoren. 'Ik zat in het onder wijs in die tijd, maakte daarnaast tentoonstellingen. Dat viel mensen van de RKS kennelijk op, want ze vroegen me om het voortaan voor hen te gaan doen.'Van der Geer deed dat vervolgens, twintig jaar lang, op plaatsen als Kunstzaal Zuid, in de expositiezaal van De Doelen, in Galerie Westersingel 8 en in het Lijnbaanscentrum. Roemruchte plaatsen waar exposities ontstonden waar oudere Maasstedelingen het nog wel eens over hebben. Zijn eerste bewuste ervaring in de omgang met de beeldende kunst zat daar al heel lang voor. Die dateert uit de jaren vijftig. In die tijd dreef Hans van Dijk in de Lange Kerkstraat in Schiedam de destijds bekende galerie CCC. 'Bij Van Dijk heb ik kennisgemaakt met het werk van Cobra-schilder Eugène Brands en ook met Zero-kunstenaar Jan Schoonhoven. Dat maakte toen een verpletterende indruk op me, dat zulke klei ne reliëfjes ook kunst konden zijn!', zegt Van der Geer nu, op dezelfde plek in het museum waar een aankoop van zijn hand van Schoonhoven hangt. Cees van der Geer kent het Schiedamse museum van kmds af aan. Afkomstig uit een orthodox protestants milieu waarin vader een groentenhandel dreef, kreeg hij weinig interesse voor kunst mee. Wel had moeder belangstelling voor muziek, door haar zou hij levenslang van de Mattheus Passie gaan hou den. Maar het was louter op eigen initiatief dat hij als kind van elf, twaalf jaar het museum bezocht. 'Het was toen nog een lokaal-historisch museum met een permanente opstelling, die nooit veranderde. Je zag hier schutterij stukken, etalagepoppen met uniformen aan, maar ook het portret van Lodewijk van Deijssel.' Als kind woonde hij in het centrum van Schiedam, zwierf vandaar door de stad. 'In die tijd is mijn liefde voor Schiedam ontstaan. Maar ik moet er meteen bij zeggen, het is een haat liefde relatie geworden. Ik heb het oude Schiedam gekend, toen veel straten nog grachten waren. Dat is verdwenen, het huidige Schiedam zoals jij dat kent, is totaal iets anders dan het voor de oorlog was. Ik heb soms wel heimwee naar vroeger, dan zou ik zo wel door dat oude Schiedam willen lopen. Schiedam was in de jaren '40 nog authentiek, in die zin dat het het Schiedam van de jenever was. Je kon toen nog zien wat het was als mensen spraken van 'Zwart Nazareth'. Die donkere, sombere stad, die in de tweede helft van het jaar tot zijn recht kwam, die zo'n mooie stad was als de keikopjes glommen van de regen. 'Nee, in het milieu waarin ik opgroeide, was museumbezoek helemaal met zo vanzelfsprekend. Ik heb het mede met studie vormgegeven. Dus naar de bibliotheek en in boeken kijken hoe de kunst in elkaar stak. Ik moet toegeven, het was met alleen vanwege de kunst dat ik die boeken haalde, je zag zo ook wel eens een schilderij met mooi naakt er op, wat als je 15, 16 bent, natuurlijk heel spannend is.' 'Je kunt nu wel zeggen dat mijn latere belangstelling voor de beeldende kunst in die kindsjaren wortelt, maar je moet er wel ontvankelijk voor zijn. Ik kan stellen dat ik die ontvankelijk heid had. En ik ben het nooit kwijtgeraakt. Als kind op de lagere school weet ik nog dat ik aardig kon tekenen. Maar hoe gaat dat, dan kom je in de vijfde klas en dan is het tekenen plotseling niet meer leuk. Slechts enkelen gaan door, die komen tenslotte op de academie. Zo ben ik tot mijn veertien-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1997 | | pagina 160