Musis 318 toetsbare en vergelijkbare resultaten blijven staan. Sanders archief moge dan verbrand zijn; Met de meetlat valt veel moois te verrichten, temeer omdat de woningen in dit gebied sedert de bouw constructief nog nagenoeg ongewijzigd zijn gebleven. Een kans voor open doel om de verloren gegane stukken aan de hand van de bestaande bebouwing te reconst rueren nu het nog kan. Bovendien zijn in Sanders' werk zijn een aantal duidelijke lijnen, opvattingen en verbanden zicht baar. Ook zonder papier. Waarbij terzijde kan worden opge merkt dat 'het tuindorpachtige' overigens berust op een dui delijke, idealistische keuze voor het eengezinshuis ot in elk geval laagbouw, die niet alleen door de architect werd gemaakt, maar meer nog door de politiek was verordonneerd. In Schiedam werd de keuze voor eengezinswoningen reeds in 1917 door de gemeenteraad gemaakt en kreeg een gedreven voorvechter in de persoon van M.M. van Praag die in 1922 officieel directeur van de Gemeentelijke Woningdienst werd. En van diens invloed staan de archieven en notulenboeken van de verenigingen voor volkshuisvesting bol. Sanders enVan Praag kunnen zeker als geestverwanten worden beschouwd al zijn er ook verschillen in opvatting aanwijsbaar op grond van gerealiseerde stedebouwkundige plannen en uitgevoerde pro jecten, die met name daar duidelijk worden waarVan Praag in de volkswoningbouw in zee ging met bouwers van buiten, zoals in Schiedam Oost. Rond het moment van aantreden van Van Praag voltrok zich in het werk van Sanders een verschuiving van classistische- naar idealistische opvattingen die sterk verwant waren aan de Delftse school. Natuurlijk staat het chic om - zoals 'Eenige versiering...' doet- bij elke dwarsgemetselde baksteen Frank Lloyd Wright te hulp te roepen, maar verwijzingen naar de architectuur van Berlage, Kropholler, Kramer, De Bazel, De Klerk, Granpré ■5 Molière en Gratama zouden meer houvast bieden. Zowel ÜJ voor wat betreft de duiding van 'het tuindorpsachtige' als voor O een beter begrip hoe de neogothiek van de vergaderzaal van Lu de Bond van Distillateurs en Likeurstokers, het vormrepertoi- re van het Weeshuis der Hervormden, de gevels van de villa's die Sanders ontwierp, maar ook zijn volkswoningen en ten slotte de Passage en het oorspronkelijke ontwerp van Van't Hoff en Jongepier binnen één oeuvre kunnen worden geplaatst. Ook in het werk van J. Gratama en M.J. Granpré Molière bijvoorbeeld is een duidelijke neiging voor de toe passing van het aan het verleden ontleende, geïdealiseerde vormen waar te nemen, waarbij echter het Berlagiaans eerlijk materiaalgebruik in het centrum van de aandacht staat. Bij Sanders komen we dit lang tegen in een bijvoorbeeld terug gelegde rooilijn, ingemetselde consoles en - heel eigen - de plaatsing van vaste luifels onder ruime bovenlichten waarmee hij de buurtwinkel accentueerde. De ontwikkeling die hij rond de Eerste Wereldoorlog doormaakt is vergelijkbaar met die welke ook zichtbaar is in het werk van Dudok. Deze zou echter op den duur meer een schakel vormen tussen de este- thiek van het classicisme en de Stijl, zoals De Klerk zou door groeien naar de Amsterdamse school die op basis van grofweg hetzelfde materiaalgebruik als de Delftse school een heel andere, veel ongebreidelder vormentaal ontwikkelde. De (Delftse schooljarchitectuur van een reeks woonhuizen waarvan tuindorp Vreewijk in Rotterdam (1916-1919) een hoogtepunt is, wijst naar een sterke sociale betrokkenheid en wil deze onder meer uiten in het herkenbaar maken van traditionele waarden. Eenvoud, bescheidenheid van vormen 'en ascetische schema's zijn enkele kenmerken van deze 'eigen- landsche' bouwstijl, naast het benadrukken van de bescher mende functie van het woonhuis, dat in samenhang met z'n omgeving meer saamhorigheid en een idylle van rust in een door toenemende spanningen gekenmerkte tijd aan het gezin diende te geven. Dat deze elementen door de samenstellers van 'Eenige versie ring...' niet worden genoemd is merkwaardig. Want hierin ligt de sociale blauwdruk van de meeste van Sanders' ontwerpen voor volkswoningen besloten; de voortuintjes en bankjes van z'n eerste project aan de Fabristraat dat in opzet een open gemeenschap suggereert, het Heenvlietseplein met het rust en ontmoetingspunt tegenover de ronde toegangspoort; de 'wijkpoorten' met de kleine idyllische straatjes daarachter en de pleintjes die, bij wijze van dorpsbrink in de Franklinstraat, de Stephensonstraat en de IJsselmondsestraat, louter bedoeld zijn als rustpunten in een besloten samenleving en ook nog eens de monotonie doorbreken, waarin de volkswoningbouw maar al te vaak verzandde.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1997 | | pagina 318