|||U|
y
üi| .-.T »- -
77 Musis
waarin het Theater a.d. Schie aan de
orde komt, voortdurend dit bijzondere
bouwwerk ten voorbeeld wordt gesteld.
En dat gaat precies een stap te ver. Waar
het teatro Farnese een vernieuwing
inluidde in de Europese theater-architec
tuur, is het Theater a.d. Schie een mooie,
ongetwijfeld comfortabele en daardoor
hopelijk graag bespeelde middenmoter.
Waar opdrachtgever Ranuccio I in
Parma een brug sloeg tussen het traditio
nele teatro all'antica en het moderne
toneel, heeft Schiedam een theater dat
door z'n vorm of techniek zeker geen
geschiedenis zal maken. Ruijssenaars zelf
stond bij aanvang ook een grotere gelij
kenis met het teatro Farnese voor ogen.
Hij heeft er in gesprekken met z'n
opdrachtgevers voldoende voor gepleit,
maar kreeg tenslotte toch onvoldoende
steun voor een gedurfder en vernieu-
wender aanpak.
De compromissen die in het gebouw
gesloten zijn tussen de oorspronkelijke
plannen, de visies van de bouwmeester
en de uiteindelijke uitvoering, zijn overi
gens in meer opzichten kenmerkend
voor het geheel. De bedoeling was om
in de onderbouw van het stadhuiscom
plex, ruimte te scheppen voor horeca en
andere publieksfuncties in particuliere
exploitatie. Deze zouden met de winkels
aan de overzijde van het Stadserf het
publiek moeten aanzuigen en vasthou
den op het plein dat als huiskamer van
Schiedam werd gezien. Dit concept is
verruild voor kantines en vergaderruim
ten, waardoor het evenwicht zoek is en
niet die drukte en levendigheid zullen
ontstaan, die de ontwerpers voor ogen
hadden. Kor Kegel pleit elders in deze
Musis voor het 'spieken' in de grootstad.
Het gemeentebestuur had er goed aan
gedaan om daar 'ns te bekijken wat er
gebeurt met open stadsruimtes waaraan
vanaf de wanden geen invulling wordt
gegeven. Niets. En Schiedam heeft er
zojuist twee gecreëerd; zijnde het
Stadserf en het onmogelijke plein aan
gene zijde van de stedelijke nieuwbouw.
Deze verdient weinig meer dan met het
begrip 'achtererf' te worden getypeerd.
Maar daarover straks.
Ook in andere opzichten vertoont de
euforie waarin het Stadserf wordt gepre
senteerd een paar vale plekken. Deze vin
den we terug in de stedebouwkundige
opzet van het geheel.
Verwezen wordt naar de waarde van de
'zichtas' tussen Grote Kerk en de
Singelkerk. Dit in architectuur en steden
bouw vaak gehanteerde principe, blijft in
Schiedam onduidelijk. Want wat gebeurt
is niet meer dan dat twee toevallig voor
handen torenspitsen in eikaars verlengde
werden geplaatst. Dit mag een mooie
vondst lijken, maar mist elke basis en
toont bovendien aan dat het de
opdrachtgevers ten ene male aan histo
risch besef heeft ontbroken. Had
Ruijssenaars de zichtas ook een histori
sche basis willen geven dan had de keuze
voor een verbinding tussen Grote Kerk
en de resten van het voormalige Huis
Mathenesse een heel wat natuurlijker en
zeker spannender beeld opgeroepen. Dat
dit niet is gebeurd is een misser van
belang. Want we kunnen er niet omheen
dat de Singelkerk, die nu een zwaarte
punt vormt van het stadserf in alle
opzichten een parochiekerk is van zicht
baar ondergeschikte betekenis. Dat dit
godshuis door een samenloop van
omstandigheden tot basiliek verheven is,
biedt nog geen houvast om dit gebouw
als tweede uiteinde van de stedelijke
zichtas met dezelfde majesteit te bekleden
als het kerkgebouw waaromheen
Schiedam zich in de loop der eeuwen
heeft gevormd. Nog afgezien van het feit
dat de Singelkerk hiervoor alle architec
tonische kwaliteiten mist. Want de kerk,
die als bouwwerk overigens veruit de
mindere was van de 'echte' Liduina-basi-
liek; de Frankelandkerk die wel waardig
was om samen met de Grote Kerk het
silhouet van Schiedam te bepalen, oogt