Want zo pragmatisch moeten
we nu ook weer zijn; het
waterfront tussen Kralingen en
Hoek van Holland dient in z'n
geheel te worden aangepakt,
daaraan valt niet te ontkomen.
119 Musis
bepleit dat Nederland op het gebied van
huisvesting de consequenties moet trek
ken van het streven om in het financiële-
en goederenverkeer, dienstverlening en
hi-tech industrie een rol van betekenis te
vervullen. DeVNG noemde het letterlijk
'van de gekke' dat Nederland regelmatig
solliciteert naar het aantrekken van bij
voorbeeld Europese en internationale
monetaire en bestuurlijke organisaties,
zonder in staat te zijn om de daaraan verbonden officials een
woonomgeving te bieden die gelijkwaardig is aan wat hen
elders in Europa wordt geboden.
Met de herstructureringsplannen van het waterfront op de
rechter Maasoever zouden zowel het één als het ander kunnen
worden gerealiseerd. Er is ruimte, infrastructureel kunnen zeer
interessante locaties worden gecreëerd terwijl plaatselijke expe
rimenten op het gebied van dure woning- en appartementen-
bouw naar méér smakende resultaten opleveren. En dit laatste
zowel in de nieuwbouwsector als in de verbouwing van vroe
gere bedrijfspanden tot wooncomplexen. Vanuit deze gedachte
pleit alles er dus voor om op een hoger bestuurlijk niveau te
komen tot een regio-omvattend plan, waarin de elementen
werken, wonen en recreëren op elkaar zijn aangesloten. Niet
uit het oog mag bovendien worden verloren dat de ontwikke
ling van Vijfsluizen waarschijnlijk heel wat minder ambitieus
had kunnen zijn als niet Rotterdam en het Rijk mede hun
stempel op dit project hadden gedrukt.
Maar, laten we toch vooral ook de nadelen van een provincie-
brede aanpak niet onderschatten. Zowel de provincie als de
stadsregio zullen zich dienen te realiseren dat de herstructure
ring een gebied betreft dat gekenmerkt wordt door een grote,
historisch gegroeide diversiteit. Deze zal zichtbaar dienen te
blijven, wil de herstructurering een succes worden. Binnen de
planontwikkelingen zullen hiervoor garanties moeten worden
ingebouwd.
De gemeenten Vlaardingen, Maassluis en Schiedam koesteren
alledrie de wens om de binding tussen de oude stad en de
rivier langs de oude lijn van de buitenhavengebieden te inten
siveren. In elke gemeente liggen de problemen die zich daarbij
voordoen weer net even anders, maar zijn de beschikbare
componenten op zichzelt zo stadseigen, waardevol en inspire
rend dat aan een ander dan op stedelijk niveau ondernomen
projectvoorbereiding getwijfeld mag worden.
Bij het formuleren van stedenbouwkundige uitgangspunten is
het altijd goed om bestaande voorbeelden in het oog te hou
den. Waarbij dan toch naar voren komt dat juist Rotterdam
een aantal malen weinig succesvol is geweest in het meegeven
van kwaliteit aan de kleinstedelijke relatie tussen stad en rivier.
Met name de manier waarop Rotterdam met Delfshaven
omgesprongen is biedt weinig reden tot hoge verwachtingen
over fraaie oplossingen voor de herstructurering van de bin
ding tussen historische kernen en het buitenwater. Het open
breken van de intimiteit van de Delfshavense Achterhaven ver
diende al geen schoonheidsprijs en evenmin de bouw van het
Schiemondse ghetto op het voormalige Wiltonterrein op de
Ruigeplaat. Maar nog erger zou het allemaal geworden zijn als
het Rotterdamse Ontwikkelingsbedrijf op het vroegere
AKZO-terrein in Delfshaven het historische pretpark had
kunnen realiseren, dat de dienst daar in gedachten had. Een
wijkje van historiserende horeca onder luifeltjes en trapgevels,
toegankelijk via een stadspoort of een houten ophaalbrug en
het geheel gelardeerd met een scheepswerf en een nagemaakte
molen. Het OBR had er ook een woord voor bedacht; 'ple-
zierbouwen' en dat lijkt zo aardig, zeker als het wordt gebruikt
in relatie tot de op het aantrekken van
toerisme ontwikkelde stadsvernieu
wingsplannen. Want toerisme belooft
geld en geld kan worden verdient op
gezellige terrasjes, liefst tegen de achter
grond van een historisch decor. Het
OBR rekende per jaar op zo'n miljoen
bezoekers.
Allang zijn we het erover eens dat stede-
bouwkunde en architectuur hun waarde
allereerst ontlenen aan hun voorwaardenscheppende kwalitei
ten en hun vermogen om in hun eigen tijd en vormtaal aan
sluiting te zoeken bij historische ontwikkelingen en de stede
lijke cultuur en daaraan op die manier een meerwaarde te
geven. Het OBR draaide in Delfshaven de zaken echter om
door niet de stedenbouwkundige en historische context als
uitgangspunt te nemen maar door het blote economische
resultaat bovenaan te stellen. Er moest een miljoen bezoekers
per jaar komen met achterlating van een gemiddelde besteding
van bijna dertig gulden per persoon. Dit is geen stedebouw
kundig gegeven, maar een marketingconcept. Een plan waarin
entertainment noodwendig een sleutelwoord moet zijn om de
beoogde doelstellingen te kunnen realiseren. Wie allereerst
kijkt naar het geld, komt al snel tot de conclusie dat patat
beter verkoopt dan cultuur, waarmee plezierbouwen ineens
een keiharde business is geworden.
Ook de deelgemeenteraad Delfshaven dacht er zo over en liet
het OBR weten het geopperde plan tot op het hoogste niveau
te zullen tegenwerken. Zelf stelde Delfshaven tenslotte een
aantal uitgangspunten vast, waarop nieuwe ontwikkelingen
moeten plaatsvinden.
Misschien zou het zo'n gek idee nog met zijn als Schiedam,
Vlaardingen en Maassluis zich in een driestedenoverleg eerst
zelf zouden buigen over de vraag hoe de relatie tussen hun
oude stadskernen en de rivier kan worden geintensiveerd.
Door het eerste antwoord aan de steden zelf over te laten,
wordt ook recht gedaan aan de historische posities en ontwik
kelingen in dit gebied. Daarbij kunnen natuurlijk fouten wor
den gemaakt. Maar daaraan valt vervolgens in overleg het
nodige te doen. Misschien op die wijze zelfs meer dan vanuit
een grootstedelijke, provinciaal begeleide projectontwikkeling.
Dit zou dan los mogen staan van het probleem hoe de haven
gebieden kunnen worden aangepakt. Dat laatste zou zich als
een pakket van stedenbouwkundige en economische ingrepen
meer lenen voor een regionale of provinciale aanpak in het
kader van algehele herstructurering van het waterfront, terwijl
het eerste om een gedachtenvorming op basis van historische
thema's vraagt. En die zijn er nog. Volop en beter bekend in
eigen kring dan bij 'hogerhand'.
In een uitwerkingsfase zou het daarna beter mogelijk zijn om
een beroep op de creativiteit en expertise van grotere samen
werkingsverbanden. Al was het alleen maar om te bereiken dat
het noodzakelijke ambitieniveau wordt gehaald en dat voor de
deelplannen méér rijkssteun kan worden verkregen. Want zo
pragmatisch moeten we nu ook weer zijn; het waterfront tus
sen Kralingen en Hoek van Holland dient in z'n geheel te
worden aangepakt, daaraan valt niet te ontkomen. Er zal dus
een vorm moeten worden gevonden om het totaalproject tot
uitvoering te kunnen brengen, de diversiteit te waarborgen en
de zich daarin bevindende historische gebieden zichzelf te
laten zijn. Op plaatselijke schaal valt er in dit licht weinig te
verdienen, maar een provinciebreed masterplan is weer een
heel ander uiterste.