347 Musis
we toch over niet meer dan de kwartaalomzet van alleen
Bram Ladage.
In alle discussies over de problemen van de binnensteden valt
steeds weer op, dat de gesprekken vooral op plaatselijk niveau
worden gevoerd, terwijl de problemen het stedelijk kader ver
overschrijden. Bij een inventaristie van binnenstadsplannen
werd aan tachtig verschillende steden in Nederland om hun
binnenstadsvisie gevraagd.
De score bedroeg tweeënzeventig plannen, die allemaal op
een andere wijze dezelfde problematiek aan de orde stelden
en allemaal tot dezelfde conclusies en dezelfde aanbevelingen
kwamen. Opvallend was daarbij dat in grote meerderheid
niet gekeken werd naar de eigen bevolking, maar naar aanwas
van buiten.Verhoging van het bestaande inkomenspeil, werd
opvallend weinig genoemd, stadsvernieuwing als economisch
gegeven (hetgeen iets anders is dan een benadering vanuit
architectonisch of stedenbouwkundig perspectief) werd
nauwelijks aan de orde gesteld en de onderwijsfaciliteiten
vielen in het niet bij de tweeënzeventig-voudige jubel over
toeristische- en culturele aantrekkelijkheden, de diversivering
van het winkelaanbod en het heil van de autovrije
binnenstad.
Economen worden - te - zelden aan het woord gelaten waar
het om de toekomst van de binnensteden gaat. Hun verhaal
strookt met met de hoopvolle visie die de politiek zo graag
wil horen. Want een economische visie houdt
voorzichtigheidshalve rekening met regendagen, met
tegenvallende bedrijfsresultaten, met studie- en
vervoerskosten en met inkomensposities. Een econoom kan
z'n publiek heel snel voorrekenen dat wie minder dan
modaal verdient, ook minder dan modaal kan uitgeven en dat
diens funshopping al is afgelopen met de wekelijkse
boodschappen bij Bas van der Heijden en een paar nieuwe
stappers bij de schoenenreus. Een econoom komt op basis
van zijn eigen harde cijfers en
prognoses al gauw tot de
conclusie dat de ontwikkeling
van de Vijfsluizen, het aantrekken
van hoogwaardige
arbeidsplaatsen, behoud van een
gedifferentieerde industrie en
verbetering van het
opleidingspeil in de tijd betere
garanties scheppen voor de
herontwikkeling van de
binnenstad, dan het lokken van
toerisme.
Een binnenstad is een organisme
dat in eeuwen is gegroeid en al
eeuwen voldoet aan hele
gewone, economische wetten.
De ontwikkeling van de
winkelstand heeft daar steeds
gelijke tred mee gehouden.
Ook nu is dat niet anders. Het
koopgedrag van de consument
verandert voortdurend. De vast
te stellen behoefte aan een eigen
winkelapparaat weerspiegelt dit
en wie het begrip 'kernwinkel-
apparaat' definieert volgens de
parameters van 1960 en van
2000 heeft een aardig zicht op
de verschillen. En komt tot de
conclusie dat de Nederlandse
steden er zo langzamerhand
naartoe moeten om het winkelaanbod te verkleinen inplaats
van te trachten door steeds meer van hetzelfde de gunst van
de consument vast te houden. Want dat leidt uiteindelijk tot
niet meer dan tot concurrentie op het scherp van de snede.
Tot discount en uitverkoop.
De politiek zou er eens aan moeten om dat in haar
overwegingen te betrekken. Ook al leidt dit tot herijking van
uitgangspunten, tot zelfonderzoek en tot een brede oriëntatie
over de stadsgrenzen heen. Laat Jan des Bouvrie maar
komen. Maar ga gelijk even kijken hoe zijn positie in
Naarden is als publiekstrekker voor de gehele middenstand.
Daar gevestigd in gezellige woonstraten, waar de
overgebleven winkels de mooie parels zijn tussen zorgvuldig
bewoonde huizen. Gewoon passend binnen het beeld van
een stad die gezelligheid en leven uitstraalt, zonder de last
van winkels, winkels en nog 'ns winkels die je tegenkomt
van Groningen tot Luxemburg, om het maar even klein en
binnen Beneluxverband te houden.