Musis 374 mr J.C. van Briel Sasse (anti-revolutionair én kantonrechter) verklaarde desgevraagd dat deze wijziging van de verordening waarschijnlijk tot juridische dwaasheid zou leiden en dat daarmee het artikel 13bis wel eens geheel aan het beoogde doel voorbij zou kunnen schieten. Hij voelde het meest voor het oorspronkelijke voorstel van Wolffensperger: zitten en liggen in het buitengebied helemaal -apodictisch, aldus de kantonrechter- verbieden. Desondanks meldde hij vervolgens dat hij voor het voorstel zou stemmen. Toen het publiek in de raadszaal mocht terugkeren, bleken de standpunten te ver verhard om nog terug te kunnen of een compromis te sluiten. De Bruin trok daarom, voor de tribune, alle retorische registers nog maar eens open. Het was hem als leefden we niet in 1912, maar in 11 duizend, 11 honderd en 11, zo'n raar voorstel als het hem leek.' Uit de besloten vergadering had hij begrepen dat alle beroering was ontstaan door het gezeur van Scheffers die zelf nooit iets had waargenomen en alleen op verhalen van andere fatsoens rakkers was afgegaan. Kwetsend, belachelijk en ondoelmatig vond hij artikel 13bis. Ook Houtman was in de besloten ver gadering niet wijzer geworden. Hij vroeg zich in het openbaar af, tot schrik van de christelijke raadsleden, of vrijen nu wer kelijk zo'n doodzonde was. Dat deed men toch in de be schaafdste kringen: 'alleen, de hooger geplaatsten, de meer gegoeden hebben een salon, waarin de jongelui zich na het eten kun nen afzonderen om aan hun lust tot vrijen te t'oldoen.' Een verorde- ning tegen het vrijen was belachelijk, want uitgerekend dat was 'een van de weinigen uitingen van het echt menschelijk gevoel.' Het voorstel van een aantal gematigde raadsleden om de commissie nog eens goed naar de tekst van artikel 13bis te laten kijken, was kansloos, net als een verstandig amendement van De Jong om niet het liggen of zitten strafbaar te stellen, maar de even tueel aanstootgevende manier waarop men dat deed. Het ging immers om de openbare zedelijkheid, en gehuwd onzedelijk gedrag in het openbaar was toch net zo aanstootgevend als ongehuwd onzedelijk gedrag. Na bijna vijf uur vruchteloos langs elkaar heen praten werd er gestemd. De uitkomst had al vanaf het begin vastgestaan: de rechtse meerderheid was voor en de linkse minderheid tegen. Ongehuwde en niet verwante Schiedammers van verschillend geslacht zouden de komende vijftig jaar strafbaar zijn, als ze samen in het gras zaten. In de plaatselijke pers hep de scheidslijn precies zoals die in de gemeenteraad. De r.k. Nieuwe Schiedamsche Courant had begrip voor de wijziging van de politieverordening door middel van artikel 13bis, en zocht dus ook in landelijke kranten naar artikelen die het met de Schiedamse nieuwe zedelijkheid eens waren, terwijl de liberale Schiedamsche Courant zich geneerde en meedeed met de ridiculisering van Schiedam in de landelijke pers. De rubriek 'In onze Vroedschap' in de Nieuwe Schiedamsche Courant smaalde over de 'beweerde voorstanders van den vrijzin' en over 'onze roode vroede De Bruin, die het voorstel op de hem eigen wijze trachtte af te breken, daarbij het goedkoope wapen van den spot niet sparend'. De krant vond artikel 13bis weliswaar geen volmaakt werkstuk, maar constateerde toch dat 'aan onzen wakkeren politie een wapen [was] gegeven, dat zij met succes zal kunnen hanteren tegen de kwaadwillenden die onze openbare wandelwegen voor zoovelen ongenietbaar maken.' Op 2 augustus citeerde de Nieuwe Schiedamsche Courant de katholieke Maasbode die artikel 13bis eigenlijk nog te toegevend vond. Zwak, en voer voor grappenmakers vond de Maasbode de zinsnede dat de bepaling 'niet van toepassing was voor personen die met elkander gehuwd zijn of elkander in den eersten of tweeden graad van bloed- of aanverwantschap Onzedelijkheid zit overat, m'n vrinden Louis Ftaemaekers, De Telegraaf, 3 augustus 1912 Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Geen twijfelhier moet ergens een glooiing zijn; Schiedammertje Louis Ftaemaekers, De Telegraaf 30 juli 1912 Atlas van Stolk, Rotterdam

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1998 | | pagina 374