Hans van der Sloot
193 Musis
^08# Voor Marten Toonder zal
het geklonken hebben
a^s een terloopse vaststel-
|S ling van een heer die
ff hijzelf later beschreef als
'een innemende man, die een ouderwet
se hoffelijkheid aan een voorzichtig
woordgebruik paarde'. En vanuit deze
gedachte had Toonder ook in 1995
geen reden om dieper in te gaan op de
brief van Herman Jansen die hem hal
verwege augustus 1943 bereikte. Daarin
deed de distillateur het schriftelijk ver
zoek aan de Amsterdamse tekenaar om
voor hem een nieuwe figuur te beden
ken voor het al tientallen jaren door
Jansen gebruikte merk 'Kabouter';
'Vóór den oorlog waren wij voorname
lijk exporteurs, maar ons plan is om na
den oorlog, welke nu
zoo lang niet meer zal duren, veel meer
werk te maken van de binnenlandsche
markt'.
Maar waar Toonder het verzoek
beschouwde als een voor de hand lig
gende overweging van een distillateur
die het betreden van een nieuwe markt
overwoog, dan ging hij toch teveel uit
van zijn beeld van een man met stijl;
'Maar ach, de heer Jansen was nog
iemand van de oude school, die thans
afgebouwd is'.Terughoudendheid was
de meerderheid van de Schiedamse dis
tillateurs eigen. Met rijkdom liep nie
mand te koop, uiterlijk vertoon was uit
den boze en bedrijfsbelangen werden
angstvallig binnenskamers gehouden.
Hoe kon het ook anders in een stad die
de branders en distillateurs bij hele
generaties tegelijk telde en waarin
bedrijfsbelangen en familiebetrekkingen
tezamen de vreemdste patronen weef
den. Klaarblijkelijke rijkdom was slechts
aanleiding tot lastige vragen. Bovendien
behoorde het niet tot de zeden. Oud
gemeentearchivaris Van der Feijst stelde
zijdelings eens vast dat er een moment
kan worden genoemd waarop het met
het vertoon van welstand plots was
gedaan. Dit was toen de eerste genera
ties van branders en distillateurs die
Schiedam nog gebouwen schonken als
de Korenbeurs, het St. Jacobsgasthuis en
het Proveniershuis de langzaam tot het
patroonschap gekomen Westfaalse bran
dersknechts als Wittkampf, Melchers,
Hasekamp(f) en Jansen in haar midden
opnam. Eenvoud bleef hun parool en
garandeerde bovendien een gemakkelij
ke relatie met de 'ambtenaren'. De pro
ductie van gedistilleerd was een even
immense als bestendige bron van
inkomsten voor de fiscus die van dag tot
dag de voorraden, grondstoffen en pro
ducties opnamen en voor elke gemorste
druppel een gedegen verklaring eiste.
De opmerking 'ons plan is om na den
oorlog veel meer werk te maken van de
binnenlandsche markt', had voor een
niet-ingewijde als Toonder elke onder
nemer kunnen maken. Maar Jansen
bedoelde er toch iets meer mee te zeg
gen. Uit de kennis die in de distillateurs
families rondging, kon hij al vrij snel
voorspellen dat er na de Tweede
Wereldoorlog geen buitenlandse markt
meer zou zijn. Zo was het immers steeds
gegaan. Jenever is een genotmiddel dat
zich gemakkelijk laat vervangen, hoezeer
de op traditie gespitste productpromotie
ook anders wil doen geloven. De
geschiedenis had dat al enkele malen
laten zien. Traditionele jenevermarkten
konden na drie, vier jaar geheel zijn
opgedroogd. Door burgeroorlogen had
het Schiedamse gedistilleerd in Zuid
Amerika aanzienlijk aan terrein verloren
en de periode van drooglegging van de
Verenigde Staten had de jeneverexport
naar dit gebied geheel de das omgedaan.
Jansen wist zeker te weten dat een
expansie op de Nederlandse markt de
enige mogelijkheid zou bieden om te
kunnen overleven. Evenzo als hij uit
overlevering wist dat de eerste periode
van herwonnen vrijheid voor de gedis-
tilleerdindustrie wel eens gevaarlijker
kon zijn dan de periode van gedwongen
stilstand ervoor. Grondstoffenschaarste,
productiebeperking, prijsbinding en
rantsoenering waren slechts enkele
maatregelen waarmee de maatschappij
zichzelf meestal in bescherming nam. En
hij kreeg gelijk. In de veertiger jaren
werd enige productie toegestaan. Maar
de grondstoffentoewijzing vond plaats
op basis van de vooroorlogse binnen
landse productie. Aan export viel niet te
denken, met als gevolg dat de grote
exporterende distillateurs met hun
gekrompen productiecapaciteit geduren
de de eerste jaren een plek moesten
zoeken op de binnenlandse markt.
Nauwkeurig weergeven welke verschui
vingen dit teweeg bracht, gaat de
kaboutermuts in dit kader te boven.
Een aantal van Nederlands grootste en
internationaal toonaangevende distilla
teurs kwam de klap niet meer te boven,
terwijl enkele kleine merken daarente
gen ervan wisten te profiteren dat ze
voor de Tweede Wereldoorlog nooit aan
de grote export hadden deelgenomen.
Zich tussen deze merken een plaats te
veroveren zou misschien lukken door
een merk op de markt te brengen dat in
korte tijd een eigen gezicht zou krijgen
tussen de alom aanwezige spinnenwie-
len, vinken, graauwe hengsten en vlek
ken en florijnen. Een aantal distillateurs
had daarmee meer succes dan de ande
ren. Bokma bijvoorbeeld die de 'egte
friesche graangenever' (wat in de hemel,
moest men zich toch voorstellen bij dat
'egte friesche') op de Westnederlandse
markt bracht en dat nog wel in zo'n
eigenwijze vierkante fles die geen café
baas in z'n koeler kwijt kon. Ook
Henkes deed een gouden greep met de
introductie van het begrip jonge jene
ver', die daarvoor nog gewoon neutraal
jenever heette zonder verder adjectief,
die het onderscheidde van de al wel als
zodanig bekende 'oude'jenever. Jansen
tenslotte kwam met zijn door Marten
Toonder ontworpen kabouter en gaf de
jenever daarmee als eerste een vrolijk,
onschuldig gezicht.
Bij deze kabouter hoorde een naam en
een verhaal; 'Het recept van Pinneke
Proost', dat geschreven was op de jeugd,
maar dat Jansen nooit als zodanig heeft
uitgebracht. Jeugd en alcohol hoorden
nu eenmaal niet met elkaar in verband
te worden gebracht, was de opvatting
van Herman Jansen en een stelregel die
in Schiedam min of meer algemeen
werd nagevolgd. Kinderarbeid kwam in
de distilleerderij ook allang niet meer
voor, voordat het kinderwetje van
Houtman daar aan het eind van de
negentiende eeuw een einde aan maak
te. Het boekje waarvan John Wigmans
in 1995 een schitterende facsimilé uitgaf
met alle daarbij behorende schetsen,
presentatietekeningen en voorstudies,
vormt deze zomer de spil van een
kaboutertentoonstelling in het
Nederlands Gedistilleerdmuseum, die
nader ingaat op de rol van de kabouter
in de Nederlandse commercie.
Janscns kabouter had
toen al een lang leven
achter de rug.
Opgedoken in drankre
clames uit de eerste
decennia van deze eeuw
vond hij een onderkomen op de
Schiedamse fustenzolders. Daar deed hij
zich blijkens de etiketten waarop kabou
ters staan afgebeeld 'savonds in gezel-