CO 315 Musis Kasteelroman. Klassieke scène. De jonge, knappe en zongebruinde chirurg brengt zijn rode sportwagen tot stilstand bij het hek. In de verte, achter het groene geboomte, rijst een statig, goed onderhouden landhuis op. Daar woont de hippe freule op wie de dokter zijn oog heeft laten vallen. De zon straalt, de motor ronkt, de chirurg verkeert in een opperbest humeur. Krachtig drukt hij op de bel. Het hek zwaait uitnodigend open... Schiedam heeft ook zo'n hek. Minder imposant, maar wel even schilderachtig. Het is te vinden op een onverwachte plek: aan de Lange Nieuwstraat, waar het een viertal onvermoed luxe woningen onttrekt aan nieuwsgierige blikken van voorbijgangers. Bezoekers moeten bellen en een omstandige verklaring over het doel van hun komst afleggen, alvorens zij worden toegelaten. Het hek scheidt de Lange Nieuwstraat van het Hofje van Sjoer, dat tot beginjaren negentig een onvervalste bouwval was, maar thans met veel smaak en veel geld is veranderd in een knus woonbuurtje voor welgestelde dertigers en veertigers. Vroeger kon iedereen hier vrijelijk binnenlopen en menigeen deed dat ook, want dit adres was tot in de wijde omtrek bekend. In het hofje was gevestigd Sjoers handel in bouwmaterialen. 'Sjoer' genoot vooral bekendheid om zijn onwaarschijnlijk grote collectie wandtegeltjes. Iemand die bij een verbouwing een half dozijn tegels met een bepaald motief of van een zekere kleur tekort kwam, had alle kans dat hij de ontbrekende exemplaren hier kon vinden. Daar was wel enig geduld voor nodig, want Sjoer had zijn handel lukraak uitgestald op het erf en in de aangrenzende loodsen, en de koopman had niet altijd zin en gelegenheid om zich persoonlijk met de zoektocht te belasten.Vaak het hij het bij een vage hoofdknik in een onbestemde richting en een gemompeld 'Kijk daar maar eens...' Waren de begeerde tegeltjes eenmaal gevonden, dan konden ze tegen een geringe vergoeding worden meegenomen. Bij het afrekenen borg Sjoer de rijksdaalders zorgvuldig op in een geldkistje dat, voor zover de bezoeker het kon waarnemen, net als de schatkist uit een zeeroversverhaal, uitsluitend zilvergeld leek te bevatten en geen snipper aan bankpapier. Het tafereel van de boven zijn geldkist gehurkte Sjoer, gekleed in een dikke jas en bezig met het tellen van munten die rinkelend door zijn handen gleden, leek als twee druppels water op een illustratie uit een roman van Charles Dickens. Onwillekeurig riep Sjoers ongewone naam associaties op met Dickens-fïguren als Uriah Heep en Mister Micawber. Het zonderlinge aan deze unieke persoonlijkheid is dat hij bij zijn leven al even ondoorgrondelijk was als na zijn dood. Iedereen kende Sjoer, maar niemand wist wie hij was. Pas later kwam aan het licht dat hij een groot molenliefhebber moet Over leven en werk van Jacob Sjoer (1901— 1991) zijn slechts fragmentarische gegevens te vinden. Zelfs het alwetende Schiedamse gemeente-archief moet het antwoord op veel vragen schuldig blijven, omdat de klapper met kranten waarin wel eens over hem werd geschreven, bij de verhuizing naar het Stadserf in het ongerede is geraakt. De Historische Vereniging Scyedam heeft evenmin veel kennis paraat over deze illustere stadgenoot. De amateur-historicus Wim Rook wist echter uit andere bronnen de meeste van de hierboven vermelde feiten te achterhalen. Rook durft ook als enige een schatting aan van de ouderdom van Sjoers hofje. Hij dateert het omstreeks het einde van de achttiende eeuw, omdat het aangrenzende Bergerbuurtholje van 1780 is en dat hofje had oorspronkelijk een soortgelijke inrichting als het Hofje van Sjoer. 'Waarschijnlijk stond er een branderij in de directe omgeving en waren de werknemers daarvan gehuisvest in deze hofjes,' gist Rook. Juist omdat Sjoers onderneming er zo lang was gehuisvest en de huisjes leeg stonden of als opslagruimte werden gebruikt, onttrok het straatje zich volledig aan de publieke belangstelling. Over het Bergerbuurthofje daarentegen deden allerlei verhalen de ronde. Bijvoorbeeld dat er ouwetjes werden opgeborgen die elders in de stad niet meer welkom waren. Rook: 'Dat hofje had meer folklore omdat er nog wel eens iets gebeurde. Bij Sjoer gebeurde niks.' Het raadsel duurt voort tot op de dag van vandaag, want de huidige bewoners weten bijvoorbeeld op geen stukken na hoe oud de bebouwing is waarop zij hun woonstede hebben opgetrokken. Hun pogingen om bij makelaars en in archieven zelfs maar de meest elementaire historische gegevens te achterhalen, hebben steevast schipbreuk geleden. Alsof de grond waarop zij leven weigert zijn geheimen prijs te geven. Niet lang na Sjoers dood in 1991 kwam het hofje in handen van David Hart, een gewezen verkoper van Alfa Romeo's die succesvol was overgestapt naar de handel in het onroerend goed. Hart verkocht de bouwvallige pandjes aan een handvol vrienden en kennissen onder de aanbeveling dat er met enige fantasie beslist iets moois van te maken viel. Hart, zelf woonachtig in België, bezoekt het hofje nog regelmatig omdat zijn vriendin er woont. RT TOT OP DE DAG VAN VANDAAG zijn geweest. In 1928 trad hij op als bemiddelaar bij de verkoop van Schiedams hoogste molen, De Walvisch, een jaar later kocht hij zelf vier watermolens aan de Zweth in Berkel en in 1935 verwierf hij de plaatselijke molen De Drie Koornbloemen in eigendom. Volgens de schaarse ingewijden, waren deze aanschaffingen niet ingegeven door speculatiezin, maar door de integere wens om dit Hollandse erfgoed te bewaren voor het nageslacht. Haar optrekje oogt aan de buitenkant bescheiden, als een netjes opgeknapt arbeidershuisje, maar vertoont van binnen grote overeenkomst met een landhuis, onder meer doordat het beschikt over een onmetelijk grote woonkamer die aan de achterzijde toegang geeft tot een riante tuin en een steiger aan de Nieuwe Haven waar een meer dan modaal plezieijacht kan afmeren. In een garage die veel weg heeft van een koetshuis glimt de carrosserie van een begeerhjke sportautomobiel.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 1999 | | pagina 315