«*fll
319 Musis
bestseller in het door hem beoefende genre 'hteraire non
fictie' werd ingehaald door de andere. Met "Een kleine
geschiedenis van Amsterdam" ,"Hoe God verdween uit
Jorwerd" en "Het stadspaleis" haalde hij voor Nederland
buitensporig hoge oplagen. Dat succes leidde er ook toe dat
Mak werd uitgenodigd het Boekenweekessay van 1997 te
schrijven.
Met "Het ontsnapte land'" leverde hij een prachtig reisopstel
in, dat beschreef hoe hij anno 1997 met een klein
motorbootje van Schiedam naar Zaandam voer, in het spoor
van de reis die zijn vader als jongen in het begin van deze
eeuw had gemaakt.
Het was een vingeroefening, vertelde hij, voor het boek "De
eeuw van mijn vader",
waarvoor hij begin
jaren negentig het
idee had
.- b gekregen.'Ik
was in die tijd
'f V j'. j. met "Een
kleine
geschiedenis
Si -ij. van
/.X Amsterdam"
'ji£\ -J bezigen
g <f. 'kj manier van
a sf'" schrijven te
ontwikkelen, waarin
ik een kleine gebeurtenis
in een grote context zette en de
grote gebeurtenis weer liet
spiegelen in het kleine, gewone,
menselijke leven. Die stijl beviel
me zeer en ik dacht: wat zou
het fantastisch zijn als ik zo ook
over mijn eigen familie kon
schrijven. Zou ik dat durven?
In 1993 heb ik een probeersel
gedaan in een tijdschrift,
daarna ben ik er mee
doorgegaan.'
Aan de hand van de wederwaardigheden van zijn vader die,
het kon niet mooier, in 1899 was geboren wilde Geert Mak
de geschiedenis gaan schrijven van het Nederland van de
twintigste eeuw en terloops ook verhalen van wat er in die
honderd jaar elders in de wereld was gebeurd. Hij zou zich
voor zijn relaas baseren op de correspondentie van zijn vader
en moeder, overige familieleden en de gesprekken die hij met
de nog levenden ging voeren.
'Maar toen ik begon had ik nog geen idee dat de schatkamer
van bewaarde brieven zó omvangrijk was. Het schrijven blijkt
bij ons in de hele familie te zitten. Mijn moeder kon het ook
goed, de echte vertellers zaten toch aan haar kant, bij de
familie Van der Molen. Bij de Makken kon men weer heel
goed zijn gedachten in brieven onder woorden brengen. Ik
kreeg de hele correspondentie uit Indië naar Nederland van
mijn ouders in bezit, vuilniszakken vol met brieven waren dat,
die gewoon op de zolder van een weekendhuisje lagen.
N HET GROOT
Halverwege het schrijven van het boek kwam er nóg een
grote koffer vol brieven tevoorschijn, ook heel prachtig
materiaal."
Het boek van Geert Mak boek begint in het Schiedam van
rond de eeuwwisseling. Daar woont aan het Hoofd de familie
Mak. In de 18de eeuw waren het schippers en zalmvissers
geweest maar vanaf het begin van de 19de eeuw hielden ze
zich met de zeilmakerij en touwslagerij bezig - 'zwijgende
ambachtslieden' waren het in de woorden van Geert Mak.
Toen in 1899 zijn vader Catrinus geboren werd was er echter
al een diversificatie van bedrijvigheid in de familie gaande:
grootvader Mak was nog wel zeilmaker, maar van zijn broers
was er een kruidenier geworden, een ander voer als
beurtschipper, een derde had een blokmakersbedrijfje en een
vierde had handwerk verruild voor hoofdarbeid en was
boekhouder geworden. De middenstanders Mak genoten een
zekere welstand, maar ze werkten hard mee met de paar
personeelsleden die ze zich konden veroorloven.
In het gezin van Geert Maks grootvader waren de zonen Koos
en Arie nog in de zeilmakerij opgenomen, maar Catrinus werd
als eerste in de familie uitverkoren om te gaan leren: hij mocht
naar de Hoogere Burger School. Zijn pientere zusje Maart
werd naar de Mulo gestuurd. Ze kon haar vier jaren daar
echter niet volmaken; toen ze in de derde klas zat had moeder
haar dochter als hulp in de huishouding nodig - 'een beslissing
die als volkomen vanzelfsprekend werd ervaren'.
Met de herinneringen van tante Maart bij de hand kon Geert
Mak zich op het Schiedamse gemeentearchief een redelijk
beeld vormen van wat zijn vader als kind gezien moet hebben
in zijn eigen stukje Schiedam. Dat waren allereerst de
zeilmakerij: een laag huis aan het Hoofd met een werkplaats
die diep doorliep in de tuin, zeilenzolders en een plaatsje met
een kraan waaraan mensen zich wasten. Aangrenzend in de
huizenrij op het Hoofd waren een waterstoker, een wasserij,
een petroleumzaakje, een sigarenwinkel, een smid, een café,
een pettenzaak, een winkel in koffie en thee, een paar
branderijen - 'en tenslotte een bakker die op zaterdag voor
drie cent gebakjes met opgeklopt eierschuim verkocht'.
Achter de zeilmakerij van Mak stond begin deze eeuw ook
nog een compleet boerenbedrijf, met het land een paar
minuten lopen verderop, aan de dijk. Geert Mak beschrijft een
foto uit 1904 of 1905 van de kade waar zijn vader woonde:
'Scheepsmasten, tjalken, loggers, in de verte een molen,
meerpalen, een kar, een paar tonnen, dan een rij bomen,
tramrails, straatkeien, een smal trottoir, een enkele lantaarn aan
een huis. Op de voorgrond staat een meisje voor een deur te
wachten, in een zwart rokje, daaroverheen een lange witte
schort. In de verte komt een jongen aangelopen, grauw jasje,
zwarte korte broek, pet.'
Mak denkt dat de kleuren van het Hoofd in werkelijkheid net
zo grijzig zijn geweest als de foto doet vermoeden. 'Niemand
in de buurt ging anders dan in grauw of bruinig goed
gekleed. Voor lichte, heldere kleuren moest je immers veel en
vaak kunnen wassen, en die mogelijkheid bestond voor de
gemiddelde huisvrouw meestal met. Sommigen wasten zelfs
nog bij de rivier, vanuit een bootje. Ook de kinderen waren
bruinig en grijs. Ik vroeg mijn tante Maart naar hun spelletjes.
'We tolden en hinkelden,' zei ze. 'De meisjes sprongen touwtje
of gooiden, al zingend, hun diabolo op, een soort grote tol op
een touwtje. Ze wist het liedje nog dat erbij hoorde, ze
neuriede het zachtjes.'
Geert Mak schrijft dat het Schiedam waarin zijn vader in het
begin van de eeuw opgroeide, een benauwde, dodelijk
vermoeide gemeenschap was. 'Het was een stad die zich