I
g
Hans van der Sloot
Duidelijk is geworden dat de Vlaardinger
gehecht is aan de specifieke dorpse kant van
de stad. Waar de regionale ontwikkeling
vraagt om grote gebaren, ontwikkeling en
expansie, moeten de stad en het stadsbestuur
terug naar de kern en het eigen Vlaardingse
hart krachtig laten kloppen: Het Vlaardingen
rond de kerk en de oude haven.
367 Musis
30
CO
3C
rr,
-H
CO
CO
30
~0
expansie, moeten de stad en het stadsbestuur terug naar de kern
en het eigen Vlaardingse hart krachtig laten kloppen: Het
Vlaardingen rond de kerk en de oude haven met daaromheen
de eigen Vlaardingse woonwijken Oostwijk enVOP.
Voorwaarde voor het behoud van de eigenheid van Vlaardingen
is kleinschalig denken en handelen, dat past in de dorpse
kwaliteit van de stad'.
Het stukje tekst roept een aantal bange vermoedens op. Moet
uit de woorden 'Het Vlaardingen rond de kerk en de oude
haven met daaromheen de eigen Vlaardingse woonwijken
Oostwijk enVOP (Vetteoordsepolder) worden afgeleid dat de
overige stadsdelen als oneigen worden beschouwd? Men zou
het haast afleiden uit de voorgaande motivatie waarin het
stadsbestuur schrijft; 'Tot voor kort was de ontwikkeling van de
stad en het bestuurlijk handelen maar in beperkte mate geënt
op de historische eigenheid van Vlaardingen. De stad dreef mee
op de ontwikkelingen die in de Rotterdamse haven
plaatsvonden, de stadsbestuurders droomden ervan dat
Vlaardingen een echt volwassen stad met 135.000 inwoners
zou worden, met alle bedrijvigheid en voorzieningen die
daarbij passen. Als die droom daadwerkelijk gereahseerd zou
zijn, had Vlaardingen nu de kleur van haar regionale omgeving
aangenomen en haar gezicht voorgoed verloren'.
De suggestie is verleidelijk, maar onwaarachtig. Want de
werkehjkheid wordt hier geweld aangedaan. De naoorlogse
groei van Vlaardingen was geen droom, maar kwam voort uit
de economische en stedenbouwkundige planvorming, waarin
ook de Rotterdamse haven een onderdeel was. In het
provinciale plan Lang, dat in het begin van de jaren vijftig
de hjnen uitzette waarlangs de ontwikkeling in geheel
zuidwest Nederland zou moeten plaatsvinden, werd
uitgegaan van een aantal groeiwaarschijnlijkheden,
die voor het overgrote deel ook tot ver in de jaren
zestig realiteit zouden worden. In dit plan zouden
steden als Vlaardingen en Schiedam hun bevol
kingsaantal zien groeien tot boven honderd
duizend inwoners binnen een netwerk van door snelwegen
verbonden agglomeraties. Ook de industriële groei van
Vlaardingen motiveerde dit voornemen en waar het huidige
stadsbestuur de naoorlogse stadsontwikkeling afdoet als een
'droom', redeneert het wel buitengewoon kortzichtig. Nog
afgezien van het feit dat de groei tot een inwonertal van
73.000 een harde reahteit is waarmee de stadsvisie eenvoudig
rekening te houden heeft.
Door de gehele stadsvisie in de toonaard te brengen van een
conflict tussen de van buitenaf geven regionale (en nationale
economische en demografische) ontwikkelingen en het
trachten te benoemen eigen (gemakshalve als historisch bepaald
geheten, dus per definitie als juist gekenschetste) karakteris
tieken, wordt de discussie over de toekomst van Vlaardingen
niet helderder. Integendeel. Ook met de beste bedoelingen
polariseert het stuk en dringt de lezer ongewild een mening
op. Het recente op industrialisering en schaalvergroting
HET DORP