Musis 14
OPSTANDING
Als het aan het college van B. en W.
ligt, wordt de Opstandingskerk (1957)
gesloopt. Daarmee wordt hét belangrijkste
naoorlogse monument van Schiedam om zeep
geholpen. In andere steden zou een college
een gat in de lucht springen om een Bakema
te mogen hebben en te behouden. In
Schiedam niet. Daar telt het geld dat voor de
grond te verkrijgen is en worden vragen
vanuit de gemeenteraad met een dooddoener
afgedaan. Verzwegen wordt daarbij dat de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg recent
een uitvoerig rapport heeft gestuurd aan de
dienst Gemeentewerken. Dat was het
bespreken in de verschillende commissies
zeker waard geweest. Monumentenzorg
schrijft z'n waardebepalingen tenslotte niet
voor niets. De monumentencommissie had
ingelicht kunnen te worden over dit stuk en
de Historische Vereniging zou geïnformeerd
moeten zijn, maar zo werkt het niet in
Schiedam. In de wethouderlijke la ermee, met
de opdracht aan Gemeentewerken om er toch
vooral niet over te spreken. Wat niet weet,
wat niet deert.
Het rapport is voorlopig. De conclusie dus
ook. Over de Opstandingskerk van de
architecten Van den Broek en Bakema spreekt
de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in
een achtkantjes tellende uitvoerige brief over
een monument dat de moeite van het
behouden waard is. Ook de staat van
onderhoud wordt niet negatief beoordeeld. De
mensen van Monumentenzorg hebben wel
erger gezien.
De brief is van 19 maart 1999. Tussen dat
moment en nu kan de toestand van het
gebouw niet ingrijpend veranderd zijn. Het
standpunt van Monumentenzorg echter wel.
In een gesprek bij de Opstandingskerk, zegt
senior consulent Peter Nijhoff dat de kerk als
monument steeds belangrijker wordt,
naarmate men zich meer in het gebouw
verdiept. Logisch want de Opstandingskerk
vormt in feite een eenheid met de
gereformeerde kerk in Nagele van dezelfde
bouwmeesters. In architectuuronderzoek en
architectuuronderwijs worden beide kerken
ook in één adem genoemd. De Schiedamse
kerk als een zeer fraai voorbeeld van het
brutalisme en een streven naar soberheid die
op de wederopbouw van grote invloed zijn
geweest en de Nagelse kerk als het
introduceren van intimiteit in de na-oorlogse
kerkbouw. Beide gebouwen zijn de enige
kerken die het wereldberoemde architectenduo
Van den Broek en Bakema hebben gebouwd.
Alle twee zijn ze exemplarisch in de
cultuurgeschiedenis, vertolken ze het
gedachtegoed van de architectengroep 'de 8' en
is zowel in Schiedam als in Nagele vanwege
die achtergrond de opdracht verstrekt. In beide
gevallen betrof het een kunstzinnig,
architectonische opdracht waarbij de
monumentaliteit een uitgangspunt was.
Daarom worden beide gebouwen door de
Nederlandse architectuur ook tot het
belangrijke na-oorlogse efgoed gerekend. Het
enige verschil is dat de kerk in Nagele tot de
internationaal beschermde monumenten
behoort en het Schiedamse college van B. en
W. de Opstandingskerk wil slopen.
Wethouder A. Reijnhout motiveerde het
voornemen door te verklaren dat de kerk in
slechte staat verkeerd, de ramen niet origineel
zijn en het interieur is aangetast. Hiermee
citeert hij de brief van Monumentenzorg
opzettelijk verkeerd. Want dat staat er
allerminst. En allesbehalve leidend tot de
conclusie dat de kerk dan maar gesloopt moet
worden. Integendeel zelfs. Bouwkundig
bestaat er voor de Opstandingskerk geen
enkele reden tot sloop. En stedenbouwkundig
al helemaal niet. Daarover is het bijgestelde
oordeel van Monumentenzorg duidelijk. De
redenen die de wethouder aanvoert zijn
ondeugdelijk en voor zover ze zijn afgeleid
uit de brief van Monumentenzorg in strijd
met het geschrevene.
Er moet dus iets anders aan de hand zijn.
De Opstandingskerk staat op een
aantrekkelijke, voor goed geld verhandelbare
locatie. Er zou een mooie kantorenflat
kunnen verrijzen, zo vlak bij het nieuwe
metrostation. En dat levert munten op. Dus
wordt de mate van ven>al ernstig aangedikt,
wordt zwaar getild aan de moeite die het zal
kosten om het bouwwerk te restaureren en
worden de inspanningen schromelijk
overdreven die het college zegt zich te getroost
om een andere, zinvolle bestemming te
vinden voor het gebouw.
Daaraan mag worden getwijfeld. Alleen al
het gerucht dat de kerk gesloopt gaat worden
leverde twee gerenommeerde
architectenbureaus op die belangstelling
hebben voor de vestiging in de kerk met
behoud van de monumentale waarde, één
horeca-exploitant die de mogelijkheden wilde
onderzoeken voor de vestiging van een grand
café, een binnenstedelijke ondernemer die zijn
bedrijf zou willen hervestigen en één
landelijk gerenommeerd toneelgezelschap dat
z'n locatie in een wereldstad graag zou
willen verruilen voor de Opstandingskerk.
'Het zal', heeft Reijnhout volgens de krant
in de gemeenteraad verklaard, 'u van de
monumentenwethouder tegenvallen te moeten
horen dat hij geen kans ziet om de
Opstandingskerk te behouden'En eigenlijk
is dat nog zijn meest opmerkelijk uitspraak
in deze. Want wie een wandeling maakt
langs het bouwkundig historisch bezit van
Schiedam, zal met eigen ogen kunnen
constateren dat deze monumentenwethouder
zelfs geen raad wist met een monument als
het schitterende, maar door verwaarlozing
inmiddels slooprijpe Handelsentrepot, het
stilzwijgend afgebroken markante, achttiende
eeuwse en volledig restaurabele woonhuis op
de hoek van de Boterstraat, het
Proveniershuis dat de tram op de stoep krijgt
en de ruïne die tussen het grofvuil aan de
achterkant van het stadskantoor is weggezet.
Er is geen monumentenbeleid, evenmin als
een monumentenwethouder. Vandaar dat in
het Meerjaren Ontwikkelingsprogramma,
waarin pagina's lang wordt uitgeweidt over
hoe de historie van Schiedam toeristisch te
gelde kan worden gemaakt, slechts zes
nietszeggende regels zijn gewijd aan het
monumentenbeleid dat hiervoor toch de basis
zou moeten leggen. Aan hondenpoep wordt
tweemaal zoveel aandacht geschonken.
Hans van der Sloot